161
leger, dat men desniettegenstaande mee mag of mee kan blijven loopen.
Welke beschouwingen hiertoe ook mogen leiden, het meeloopen
van zulke officieren is hoogst nadeelig voor den troep, benadeelt
oefening en is een slecht voorbeeld voor jongeren.
Maar officieren kunnen bovendien zelve wel beoordeelen, of zij in
staat zijn aan de eischen van hunnen werkkring te voldoen. In
den regel zal de chef echter dergelijke toestanden kunnen voor
komen. Gewoonte en oefening zijn voor geschiktheid een machtige
factor en het is onbillijk een geschikt officier zonder zijn verlangen
te verwijderen, al telde hij 100 jaren. De kolonel Kaulbars wijst
hierop terecht in zijn rapport en zegt dat een Duitsch generaal zich
belachelijk zou maken, als hij, van Berlijn naar de manoeuvres te
Spandau gaande, van den trein gebruik maakte en niet heen en weer
dien marsch te paard deed.
Eindelijk zijn er als voorbeeld van langdurige geschiktheid vele
veldheeren te noemen.
Zoo telde Bugeaud 60 jaren, toen hij Kabylië veroverdePelissier was
ruim 61 jaren, toen hij voor Sebastopal lag. Soewarow was reeds 70 jaren,
toen hij Macodanald en Joubert versloeg. Radetzky herwon Lombardije
door de overwinning bij Novara op meer den 83 jarigen leeftijd.
Ook onder de Duitsche generaal treft men krasse oude heeren aan;
Yon Moltke o. a. telde 71 jaren, toen hij voor Parijs lag, om van vele ande
ren niet te spreken. Eindelijk moeten wij onzen eigen generaal Yan Swie-
ten niet vergeten, die op 66 jarigen leeftijd den Atjehschen kraton innam.
ad 2. Bevordering door électie of vrije keuze van bevorderen.
Deze wijze van bevorderen is alleen bestaanbaar bij een ideaal
officierskorps.
De tweede luitenants worden aangesteld door de eerste luitenants,
op eeue voordracht van de tweede luitenants van het batalionde
eerste luitenants door de kapiteins, op voordracht van de eerste lui
tenants van het bataljon; de kapiteins door den kolonel en door de
bataljonscommandanten op voordracht der kapiteins.
Deze wijze van bevorderen heeft eenigen tijd in Frankrijk onder
de republiek en het keizerrijk bestaan. Zij eischt een zóó uitstekend
officierskorps en eene zoo deugdelijke onderlinge controle van officie-
1886, Dl. I. 11