171 berust op de overweging, dat het goed der mindere militairen in de lokalen, ten gemeenen gebruike bestemd, en waar zij zich krachtens dienstplicht te zamen bevinden, is toevertrouwd aan elks goede trouw, en ontvreemding daarvan eene schending van vertrouwen daarstelt, mag, daar in het bovengesteld geval die overweging niet toepasselijk is, onzes inziens ook die strafbepaling niet worden toegepast. Een der essentieele kenmerken van het speciaal misdrijf „diefstal in de chambrée," te weten dat de bestolene een kameraad moet zijn van den dief, ontbreekt, wanneer de diefstal, zooals het geval boven is gesteld, door een soldaat is gepleegd ten nadeele van een onderofficier. Dat de onderofficieren onderling als kameraden zijn te beschouwen en dus diefstal door één van hen ten nadeele van een ander in de termen van artikel 191 C. W. valt, is niet twijfelachtig, zegt te recht Mr. Pols, en hij is de meening ook toegedaan, dat de toepassing van artikel 17 C. W. iu deze ten volle gerechtvaardigd is, daar de reden der strafbepaling van artikel 191 ten volle voor het geval bovenver meld geldt. De Indische militaire strafrechter heeft steeds geoor deeld, dat bezwaarlijk onderofficieren kunnen worden geacht tegenover mindere militairen kameraden te zijn, zoodat diefstal, door een min der militair ten hunnen nadeele gepleegd, niet in de termen van artikel 191 C. W. valt, doch veeleer als eenvoudige diefstal, strafbaar naar artikel 317 van het gemeene Strafwetboek, moet worden be schouwd, daar één der hoofdbestanddeelen van het speciaal misdrijf van diefstal in de chambrée in dat geval ontbreekt, namelijk de samen woning in dezelfde kamer of hetzelfde lokaal (chambrée), dat solda ten, als kameraden verplicht zijn te bewonen. Waar aan militairen als geene kameraden in den zin der wet kunnende worden beschouwd die verplichting niet voorgeschreven is, derhalve niet bestaat, kan van een gemeenschappelijk ver trouwen onderling geen sprake zijn, zoodat eene uitbreiding, zelfs met toepassing van artikel 17 C. W., aan artikel 191 C. W. niet mag worden gegeven. Op dien grond achten wij een sententie van het Indische Hoog Militair Gerechtshof dd. 17 Maart 1882 alleszins juist, waarbij eene ontvreemding van eene aan een sergeant toebe- hoorende chevron, door een fuselier in een wachthuis gepleegd, werd omschreven als „diefstal bij nacht op eene bewoonde plaats.'

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 182