173 te beoordeelen naar de omstandigheden, waaronder zij zijn vastgesteld. Op de vraag evenwel op welke wijze de toepassing van dat artikel in de practijk geschiedt, moeten wij antwoorden, dat uit de rechtspraak, die ons tegenwoordig bekend is, blijkt, dat in het algemeen een veel te ruim gebruik van artikel 17 C. W. wordt gemaakt, dat leidt tot de toepassing van een zoogenaamd utiliteitsbeginsel, in strijd met het rechtsbeginsel, dat de strikte interpretatie eener strafwet ten strengste voorschrijft. Ten slotte eene opmerking over hetgeen op bladzijde 260 der „Handleiding" voorkomt. Schrijver beweert dat ofschoon de uitdruk king „hoe gering de ontvreemding ook wezen mag" geene uitzondering schijnt toe te laten, evenwel het Hoog Militair Gerechtshof in Neder land meermalen beslist dat toeëigening van kleine hoeveelheden eet waren niet onder artikel 191 C. W. valt. Tot toelichting daarvan maakt hij ons bekend met eenige senten tiën van het Hoog Militair Gerechtshof in Nederland. Wij gelooven dat uit die beslissingen niet anders te putten valt, als dat de arglist, een der voormaanste kenmerken van diefstal, in de gevallen bij bedoelde sententiën omschreven, bij de ontvreemding dier voorwerpen van ge ringe waarden, ontbreekt, zoodat men daardoor kan geacht worden, slechts zich schuldig te hebben gemaakt aan eene overtreding der krijgstucht en dat het derhalve geenszins betreft de vraag of het ontvreem de voorwerp al dan niet zelfs eene zeer geringe waarde vertegenwoor digt maar eenig en alleen of bij den dader de opzettelijke wil bestaat van het ontvreemde goed zich meester te makendaar immers de geringheid der waarde alleen rot toepassing van verzachtende omstan digheden, nimmer tot straffeloosheid mag leiden, wanneer het bewe zen is dat de ontvreemding met arglist hebbe plaats gehad. Hieruit volgt dat de bepaling, in de Alg. Order van 1875 N°. 41 vervat: „dat Afrikaansche, Amboineesche en Inlandsche militairen, „die zich aan kleine ontvreemdingen in de chambrée of in de kazerne „schuldig maken, door den korpscommandant disciplinair kunnen „worden gestraft" in flagranten strijd is met de wet, die bij artikel 191 C. W. voorschrijft dat: „elk militair, die zijn kameraad in het „slaapkwartier, in de chambrée besteelt, zal worden gestraft, hoe

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 184