- 175
het bestaan eenei' andere algemeene order van 1849 N°. 9 4, waarbij aan
het begin wordt bekend gemaakt de missive van den advocaat-fiscaal
voor de Land-en Zeemacht dd. 9 October 1849 No. 464/737, houden
de aanbeveling aan de chefs van korpsen en militaire commandanten,
om zich zorgvuldig te onthouden van de afdoening en correctie van
zaken, welke uit haren aard niet volgens het reglement van krijgs
tucht, maar volgens het crimineel wetboek moeten bestraft worden.
Deze aanschrijving van den advocaat-fiscaal van het jaar 1849
had blijkbaar op het oog het bestaan der thans reeds vervallen cir
culaire van het militair departement van 9 September 1847 N°. 3,
welker inhoud met de algemeene order van 1875 No. 41 in aard en
strekking geheel overeenkomt.
Daar ook deze algemeene order van 1875 N°. 41 menig Auditeur-
Militair en krijgsraadrechter in den waan heeft gebracht, als zoude zij
zoodanig kracht van wet hebben dat men niet „huiverig behoefde te
„zijn om van de in de alg. order gegevene latitude" gebruik te maken,
zoo ware het o. i. wenschelijk dat S. ook op deze algemeene order
van 1875 N°. 41 hadde gewezen in verband met hetgeen de Wet ge
biedend voorschrijft.
Wij gaan thans over tot de bespreking van de bepalingen, betrek
king hebbende op de „Rechtspleging bij de Landmacht", welke in
de „Handleiding" op bladzijde 280 tot en met 330 behandeld worden.
Op artikel 7 vinden wij de toelichting dat „meermalen aan het
„slot van de klacht het misdrijf vermeld wordt, waaraan men den
„gearresteerde schuldig oordeelt, met verzoek hem voor een krijgsraad
„te doen te recht staan".
Volledigheidshalve hadden wij daarbij gaarne door S. nog zien op
gemerkt, dat het wel is waar meermalen voorkomt dat in de klacht,
na de opsomming der aan beschuldigde ten laste gelegde daadzaken,
ook wordt gemeld de qualificatie van het misdrijf, doch zulks niet
noodig is en bovendien eene dusdanige vaak verkeerde omschrijving
van het misdrijf aanleiding tot menig misverstand voor den krijgsraad
kan geven. Op die qualificatie in de klacht heeft de Rechter niet
te letten, doch eenig alleen op de in de klacht vermelde, den beklaagde
ten laste gelegde daadzaken.