181
Militair, omtrent hetgeen zijne conclusie aan het slot moet bevatten;
eene bepaling, die bij artikel 411 van het Reglement op de Straf
vordering is vastgesteld, bevat het reglement op de rechtspleging bij
de Landmacht niet, ofschoon ook in dat reglement in sommige ge
vallen eene veroordeeling in de kosten wordt verondersteld, zooals
uit artikelen 220, 235 en volgende blijkt. Vermits bij de afzonder
lijke procedure, voor reclamezaken voorgeschreven, ook niets omtrent
de veroordeeling in de kosten is bepaald, zal men ook o. i. het al
gemeen beginsel, vervat in het evengenoemd artikel 411, tot richt
snoer moeten nemen. En daarbij is in de eerste plaats vastgesteld,
dat ieder veroordeelde tot straf tevens zal worden verwezen in de
betaling der kosten van het rechtsgeding.
Alleen dus wanneer de krijgsraad de gedane klachten dermate on
gegrond en lichtvaardig acht, dat zij aan verregaande oneerbiedigheid
moeten worden toegeschreven en de reclamant deswege een stt af
oplegtkan hij tevens in de kosten verwezen worden.
Bij eene gedeeltelijk gegrond- en gedeeltelijk ongegrondverklaring
kan volgens de sententie van het Hoog Militair Gerechtshof dd. 3
Augustus 1860, waarmede wij ons volkomen kunnen vereenigen, geene
sprake meer zijn van lichtvaardigheid of verregaande oneerbiedigheid.
In dat geval zal er dus geen straf tegen den reclamant kunnen
worden uitgesproken, en daarvan is het noodzakelijk gevolg dat, als
de reclamant daartoe niet is verwezen, zijne veroordeeling in de
kosten evenmin kan plaats hebben.
Bij bovengemelde circulaire van 9 Juni 1873 No. 53/229" heeft
het Hoog Militair Gerechtshof voornamelijk het oog gehad op het
tweede gedeelte van artikel 411 Strafvordering. „Salva reverentia"
vermeenen wij dat men in het onderwerpelijk geval zich met meer
recht op het eerste gedeelte van dat artikel mag beroepen.
Wat betreft het geval, door ons boven sub 2e gesteld, zijn wij van
meening dat hij, die door den Legercommandant disciplinair is gestraft,
met zijn klacht zich onmiddellijk tot den krijgsraad zal hebben te
wenden.
Artikel 1 van het Koninklijk besluit van 2 November 1873 N°. 26 (In
disch Staatsblad 1874 N°. 28) geeft wel aan dat een militair eerst dient
te reclameeren bij den chef van den strafoplegger, doch waar in den
geest der wet deze niet bestaat, heeft dat voorschrift zijne kracht verloren.