182
In dien zin is bij dispositie van liet Hoog Militair Gerechtshof, dd. 13
October 1882, de reclamant in het bovengemeld geval met zijne klacht
niet ontvankelijk verklaard, doordat hij, na zich eerst ten onrechte
tot den Gouverneur-Generaal met zijne reclame te hebben gewend,
daarna, na het verstrijken van den termijn bij artikel 1 alinea 3 van
het gemeld K. B. bepaald, de tusschenkomst van den krijgsraad heeft
ingeroepen. (1)
Ofschoon het door ons gesteld geval sub 3e slechts zelden zich
voordoet, is ons evenwel een dergelijk incident bekend. De comman-
deerende officier, vermeenende dat aan reclamants verzoek, om eene
door hein verzochte verandering in de strafreden te mogen hebben,
door den chef van den strafoplegger geheel in des reclamants geest
was voldaanweigerde pertinent dien reclamant, die van een
ander gevoelen was, met zijn klacht naar den krijgsraad te ver
wijzen. (2)
Het eenigste middel, om in een dergelijk geval de zaak evenwel
bij den krijgsraad aanhangig te maken, is dat reclamant met zijne
bezwaren zich wendt tot den Advocaat-Fiscaal, opdat door diens tus
schenkomst de Legercommandant in kennis worde gesteld met de
toedracht der zaak met verzoek den commandeerenden officier te
dien einde de noodige bevelen te geven.
Het zal natuurlijk in de eerste plaats moeten blijken, dat reclamant
zijn verzoek, om de zaak door den krijgsraad berecht te zien, tijdig
heeft gedaan met dien zoogenaamden fatalen termijn heeft ons inziens
de commandeerende officier slechts rekening te houden; immers over
de vraag, of reclamant met zijn klacht al dan niet gegrond moet
worden verklaard, heeft alleen de krijgsraad de bevoegdheid te oordeelen,
waaruit wijders volgt dat evenmin genoemde militaire autoriteit het
recht heeft van een aan hem terhand gestelde schriftelijke klacht,
inhoudende het verzoek dat de zaak door den krijgsraad onderzocht
worde, kennis te nemen in dien zin, dat hem ter beoordeeling
staat of daarin uitdrukkingen voorkomen, die wellicht kwetsend zijn
(1) Zie Indisch Militair Tijdschrift 14de jaargang, N°. 3, 1883.
(2) Volgens reclamant was de strafreden in werkelijkheid niet gewijzigd geworden,
doch heeft de chef van den strafoplegger in andere woorden de strafreden omschreven,
derhalve die reden feitelijk gehandhaafd.