206
Nadat men het over de beginselen eens was geworden, werd tot de op
richting op 1 Maart a. s. dier vereeniging besloten.
Al aanstonds werden 23 paarden ingeschreven.
De hoofdpunten, welke ter vergadering werden vastgesteld, zijn de volgende.
De toetreding tot de vereeniging staat open voor ieder officier van het
Nederlandsch-Indisch leger, die gerechtigd is tot het houden van één of
meer dienstpaarden.
De paarden mogen niet jonger dan 4 en niet ouder dan 12 jaren zijn
en moeten gezond zijn op den dag der toetreding, hetgeen door een schrif
telijke verklaring van den eigenaar moet geconstateerd worden.
Uitkeering geschiedt bij overlijden of afmaking van een paard. Die
uitkeering bedraagt nooit meer dan f 250 en is afhankelijk van het aan
tal leden, daar de contributie, welke alleen bij verlies van een -paard wordt
betaaldde som van 10 niet te boven mag gaan en ook nooit meer dan
éénmaal in den loop eener maand wordt ingevorderd.
Bij meerdere sterfgevallen in één maand wordt de omslag over verschil
lende maanden verdeeld.
Paarden, afkomstig van of aanwezig op eene plaats, waar de kwade droes
epidemisch heerscht, kunnen eerst drie maanden na het ophouden der epi
demie worden ingeschreven.
Ter bestrijding van de administratiekosten wordt door ieder lid bij de
inschrijving eene entrée van f 1.betaald.
De administratie wordt gevoerd door een Directeur en twee Commis
sarissen, die telken jare in eene algemeene vergadering verslag uitbren
gen omtrent de vereeniging.
Tot Directeur werd door de vergadering gekozen de kapitein van den
generalen staf J. G. H. Yan der Dussen'; tot commissarissen de ritmees
ter S. Sei'lé en de le luitenant der artillerie A. Bosch.
Aan die commissie werd de samenstelling van een reglement opgedra
gen, volgens de door de vergadering vastgestelde beginselen. Wij hopen
dit reglement later ter kennis van de lezers van dit Tijdschrift te brengen.
Voorheen en thans.
Bij de bespreking der bekende brochure van overste Verstege in den
Militairen Spectator releveert de heer F. De Bas de volgende feiten, ten
bewijze hoe in vroeger jaren de Militaire Willemsorde niet altijd voor
uitstekende krijg.sdaden werd verleend en hoe hoog noodig ook toen reeds
het bestaan van een kapittel was