228
(Mansjoer Sjah). Hij verklaarde gezind te zijn naar Kota
Ra dj a te gaan.
Wij moeten thans een blik slaan op den gang van zaken in de
Onderhoorigheden.
In de afdeeling Noord- en Westkust van Atjeh gaf de onder
linge verhouding der landschappen voortdurend aanleiding tot velerlei
geschillen tusschen de Inlandsche bestuurders, waaraan niet altijd
door onze bemiddeling een einde kon worden gemaakt. Zoo werd
P e d i r nog in onrust gehouden door de oneenigheden tusschen den
radja en zijn jongeren broeder Toekoe Moed a Hassan; de in
het begin van 1881 tot stand gebrachte regeling tusschen Pedir
en Gighen werd niet nagekomen, en ook latere pogingen, om eene
schikking te treffen, stuitten steeds op den onwil van een der partijen af.
Te Samalanga betoonde de bevolking zich opnieuw weer
spannig aan ons gezagherhaaldelijk werden pogingen gedaan, onze
versterking aldaar te overrompelen, de veiligheid werd steeds geringer
en eindelijk werd, in September 1881, op de van de mailboot terug-
keerende postprauw door eene bende van circa 20 man een aanval
gedaan. De opvarenden een Chinees en een Atjeher werden
zwaar gewond, en de post viel in handen der roovers. Eenige dagen
later, den 2en October, werd de 3e stuurman van het gouverne
mentsstoomschip Valk verraderlijk aangevallen. Vergezeld van twee
Inlandsche matrozen had deze zich ongewapend aan wal begevenzij
werden opgewacht door twee Atjehers,die aanvankelijk geene kwade
bedoelingen toonden, doch, na een eind met hen medegewandeld te
hebben, plotseling hunne klewangs trokken en daarmede op de drie
schepelingen aanvielen. Deze vluchtten terug naar de vlet, waarmee
zij waren gekomen, doch deze werd slechts door de beide matrozen
bereikt; de stuurman had het ongeluk, in de branding te-vallen,
waar zijne achtervolgers hem zoodanig verwondden dat hij, ofschoon
spoedig' naar boord vervoerd, nog denzeltden dag overleed.
Wegens beide feiten werd nu door het bestuur tot strenge maat
regelen beslotenden radja werd de betaling eener boete van 2000
dollars en de uitlevering der schuldigen opgelegd, terwijl in af
wachting hiervan handel en vischvangst op de kust van S am al a n ga