278
overtuiging voert. „II ne suffit pas", zegt Helie (1) „que la con
viction soit instinctiveelle doit etre raisonnéeelle doit se fonder
„sur des motifs solides, qui, déduits avec précision, 1' expliquent et
„la conforment." De rechter is aan geen bewijsmiddel gebonden
door de onwaarschijnlijkheid der verklaring, door strijd met andere
gegevens, door allerlei hoedanigheden van den getuige kan eene beëe-
digde verklaring alle bewijskracht missen. Dit is een hoofdbeginsel
dat den militairen rechter Diet vreemd mag zijn en dat hij nimmer
uit het oog dient te verliezen. Zoo doen zich nog tal van vrageu
voor, zoowel omtrent het bewijs door getuigenals over hunne bevoegd
heid om al dan niet getuigenis te mogen afleggen, zoo ook betref
fende de schriftelijke bescheidenwier beantwoording voor den mili
tairen rechter van belang is, waarvan in de „Handleiding" even
min gewag wordt gemaakt. Moeielijke gevallen kunnen zich daar
omtrent in de practijk voordoen. Om ons bij één enkel geval te
bepalen, stellen wij voor hetgeen in Indië niet zeldzaam voorkomt
dat eenige militairen, in het provoosthuis gedetineerd, gezamenlijk
een diefstal hebben gepleegd.
Beklaagden bekennen voor den rechter het feit te hebben bedre
ven, dat door niemand is gezien als door een drietal veroordeelden,
dwangarbeiders in den ketting, die, in het provoosthuis werkzaam
gesteld, het feit opgemerkt en der beklaagden opgave omtrent de
daadzaken onder alle omstandigheden ten volle bevestigd hebben.
Hier doen zich een tweetal vragen voor
le. Bestaat casu, in den zin van artikel 383 Strafvordering, eene
bekentenis vergezeld van eene bepaalde en nauwkeurige opgave van
omstandigheden, welke uit andere bewijsmiddelen bekend zijn, m. a.
w. mogen de verklaringen der drie veroordeelden, welke onbevoegd
zijn getuigenis onder eede af te leggen (2), als een bewijsmid
del gelden?
2e. Mag aan de verklaringen van medebeschuldigden eenige kracht
van bewijs worden toegekend?
Op de eerste vraag mogen wij, op grond van de rechtsleer van
(1) Traité de 1' Inst. erim.V, bl. 403.
(2) Art. 149,3°, Sv. Zullen niet anders dan tot geven van inlichting en zonder eeds
aflegging kunnen -worden gehoord: Personen die een onteerende straf hebben ondergaan.