289
wanneer de verhouding van het aantal Europeesche compagnieën tot
dat der Inlandsche wat gunstiger was.
Het aantal Inlandsche compagnieën is evenwel voor het oogenblik
(en sedert jaren her) grooter dan dat der Europeesche, terwijl boven
dien nog andere factoren niet weinig beletten, om de indeeling van
eene bepaalde categorie officieren bij een bepaald aantal compagnieën
hier en ginds in garnizoen, consequent toe te passen.
De meerdere of mindere gezondheid van eene garnizoensplaats bij
voorbeeld en de mindere of betere staat van gezondheid, waarin
zich de officieren verheugen, moeten niet zeldzaam met elkaar in
verband worden gebracht.
Moest ik mijne bezwaren tegen Sprokkelaar's fusionistische denk
beelden in één woord samenvatten, dan zou ik zeggen, dat hij naar
mijne bescheiden zienswijze, de Indische toestanden te veel wil „ver-
„europeïseeren Aan zijne ongemeene scherpzinnigheid, om correct te
oovdeelen ook over Indische toestanden, waarvan hij, die nimmer in Iu-
dië diende, als Nederlandsch officier vrij goed op de hoogte is, ontbreekt
slechts wat eigen aanschouwing en ondervinding.
De Indische officier en dit wordt vaak voorbijgezien verkeert in
vergelijking met den officier van vele andere legers in eenen excep-
tioneelen toestand, al ware het alleen, om de onderscheiden men-
schenrassen, die hij onder zijne bevelen krijgt.
Zoo kan een kapitein van het Indisch leger zeer geschikt zijn voor
het commando over een 120 tal Europeesche soldaten, maar mindei
geschikt, om - aan het hoofd van evenveel Javanen te staan. Ik
heb, voor zoover ik mij mag aanmatigen over een collega te
oordeelen, een kapitein gekend, die in het behoorlijk commandee-
reu van eene compagnie Limburgers of Friezen liet spoedig zou afge
legd hebben, maar die, in de schatting althans van ons, zijne ba
taljonscollega's, een uitstekend commandant van eene compagnie
Boegineezen op Atjeh was. In deze laatste qualiteit zou hij het
op vele kapiteins van het Nederlandsche leger gewonnen hebben.
Het is ook deze factor, die, geloof ik, door den Sprokkelaar zoo
al niet voorbij gezien, mijns bedunkens niet genoegzaam in rekening
wordt gebracht en daardoor mede stelt hij zich de oplossing der fusie-
quaestie wel wat te gemakkelijk voor.
1886, Dl. I. 19