293
Het is mijne gewoonte om het weinige, dat ik schrijf, te onder
teekenen, doch heei toevallig bleef die onderteekening weg in mijn
eerste stuk over de fusie, ook al omdat ik begreep, dat de vermel
ding van mijnen naam hoegenaamd geen bijzonder cachet aan den inhoud
van het opstel geven zou.
Thans echter, nu ik op dit eerste opstel wil terugkomen en van
deze gelegenheid gebruik wensch te maken, om eens voluit te zeg
gen, dat ik de vredesoefeningen van de officiereu van het Nederlandsche
leger, hiervoren bedoeld, hun krijgspel,in de verste verte niet in
geringschatting wil brengen, thans vooral onderteeken ik mijn werk.
De vijf jaren mijner detacheering bij het Nederlandsche leger zijn
achter den rug en ik heb van het officierskorps daar te lande te aan
gename souvenirs medegenomen, om hun niet in ieder opzicht de eer
te geven, welke hun toekomt.
Het is voorwaar! niet hunne schuld, dat zij zich met eene boeken-
eu kaartervaring behelpen moeten en het zou, afgescheiden van het
op zich zelf waardeerbare eener zoodanige ervaring, eene slechte daad
van mij zijn, als ik hen daarom minder hoogachtte.
Het zij daarom nog eens herhaald, dat ik gedurende de vijfjaren
mijner detacheering, te veel jovialiteit bij Nederlandsche officieren
ontmoet de zeer velen, met wie ik in ambtelijke en particuliere
aanraking kwam, van te loffelijke zijde heb leereu kennen, om nu bij
het scheiden der markt een dissonant te doen hooren.
Wanneer mijn welwillende, sprokkelende collega van het Neder
landsche leger, deze mijne gevoelens bij gelegenheid eens zou willen
overbrengen aan het Nederlandsch officierskorps, dat elke maand zoo
gretig van zijne causerie in den Spectator kennis neemt, dan verplicht
hij mij andermaal zeer en neme hij, bij anticipatie, reeds daarvoor
mijnen warmen dank aan.
Utrecht, Januari 1886. J. A. YiiiK,
kapitein der infanterie.