19 ondergeschikte betrekking en dat ik destijds die quaestie, als geheel buiten mijne bevoegdheid liggende, niet ter sprake bracht. Hier echter staat het mij vrij. mijn gevoelen terzake uit te spreken. Zoodra in een of ander .gewest bepaald ernstig gevaar bestaat, moet m. i. het gezag in een hand zijn en wel iu handen van de militaire overheid. Zoodra het gevaar werkelijk bestaat, behoort de civiele gezaghebber op officieele, openlijke wijze het hem toevertrouwde gezag in handen te stellen van die overheid. Alle civiele ambte naren zonder onderscheid, tot zelfs de rechterlijke, behooren dan geheel op militairen voet ondergeschikt te zijn aan den militairen commandant. Ik ga zelfs nog verder en acht het noodzakelijk, dat ook de beschikking over de maritieme middelen, zelfs wanneer ze tot het zoogenoemd auxiliair eskader behooren. in handen van den militairen commandant wordt gesteld. Zijn gezag moet dictatoriaal zijn. hij moet de bevoegdheid hebben alle wetten en bepalingen tij delijk op te heffen of buiten werking te stellen en zoo noodig ge heel nieuwe verordeningen of wetten te decreteeren. Alle aanschrijvingen moeten van hem alleen uitgaan. Toestanden, zooals wij die in nagenoeg vollen oorlog te Atjeh onder den Gou verneur Pruys van der Hoeven gekend hebben, zijn ongehoord en kunnen niet anders dan verderfelijke gevolgen hebben. Het is hoogst noodzakelijk, dat dergelijke toestanden in den vervolge voorkomen worden, want ze zouden ons nog wel eens duurder te staan kunnen komen, dan te Atjeh het geval is geweest. Wie weet trouwens wat nog de gevolgen kunnen zijn. Het spreekt wel van zelve, dat een verstandige militaire comman dant, die zijn plicht kent, niet nalaten zal in alle belangrijke, niet zuiver militaire aangelegenheden te rade te gaan met den civielen gezaghebber, dat hij aan den commandant der maritieme middelen geen onmogelijke eischen zal stellen. Men zorge dus voor verstan dige en plichtbeseffende militaire commandanten, die tevens van de krijgskunst ernstige studie hebben gemaakt en geen vreemdelingen zijn in de Indische politiek. Wis- en taalkundige studiën zijn van minder belang en moeren al leen middel zijn bij de beoefening der krijgskunst; men houde dit in het oog bij eventueel nieuwe regelingen van het Militair Onder-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 30