ATJEH, ONDER HET BESTUUR TAN DEN GOU VERNEUR PRUYS VAN DER HOEVEN [Vervolg en slot van blz. 231.) II. Het tweedejaar April 1882 Maart 1883). Het meer actief optreden der vijandelijke benden in de bovenstre ken der XXII Moekims, waardoor de bovenvermelde tocht naar Moeroe noodig geworden was, bleek weldra het begin te zijn van eene grootere machtsontwikkeling der nog niet in onderwerping ge komen hoofden, die, onder de leuze van den heiligen oorlog tegen de ongeloovigen te voeren, zich nauwer aaneensloten en de ver schillende kleinere benden, benevens een gedeelte der bevolking van de XXII Moekims, tot gezamenlijk verzet wisten te vereenigen. Wij zouden nu verplicht zijn, de wrange vruchten te plukken van de sedert April 1881 aangenomen regelen van bestuur. De vijan delijke partij was zich weder bewust geworden van hare kracht, en werd hierin gesteund door de voorspellingen der priesters, dat in dit jaar het 1300ste der Arabische jaartelling aan de heerschappij der ongeloovigen een einde zou komen. De voornaamste voorvallen, tot omstreeks de aftreding van den Gouverneur Pruijs van der Hoeven, zullen wij thans voor elk der ouderdeelen van Groot-Atjeh en Onder hoorigheden af zonderlijk vermelden. Daaruit zal blijken dat men in Augustus 1882 gedwongen werd tot het besluit, om met meer kracht tegen de kwaad willigen op te treden en door het herhaaldelijk uitzenden van sterke patrouilles te trachten, verdere aanvallen te voorkomen of, zoo noodig, de benden op te zoeken en rusteloos te vervolgen; de hoofden van verzet zouden daardoor belet worden, zich verderen invloed en aanhang onder de bevolking te verwerven. Men moest alzoo toen weder trachten te herstellen wat sedert April 1881 verzuimd was! 1886, Dl. I. 20 4

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 316