ARTIKEL 95 YAN HET CRIMINEEL WETBOEK VÖOK HET KRIJGSVOLK TE LANDE. J. De jurisprudentie van het Indisch Hoog Militair Gerechtshof in zake art. 95 C. W. kan vooralsnog weifelend worden beschouwd. Besliste toch dit opperrechterlijk college in 1876 bij een paar sen tentiën, dat het weigeren om aan eene exercitie deel te nemen of op wacht te trekken, strafbaar was volgens genoemd artikel, vele arres ten, in 1877 en 1878 gewezen, huldigden eene andere leer en gaven eene mildere explicatie aan dat artikel, waardoor weldra een mee- ningsverschil tusschen dat college aan de eene en den Advocaat Fis caal, den Directeur van Justitie, den Commandant van het Leger en den Gouverneur-Generaal aan de andere zijde ontstond, dat tot een merkwaardigen pennestrijd tusschen Regeering en Opperbestuur aan leiding heeft gegeven, waarin de Minister van Koloniën blijkens blz. 35 en 63 van het Koloniaal verslag van 1880 en blz. 62 van het verslag van 1881 partij heeft getrokken voor de meening van het Hoog Militair Gerechtshof, doch bij wijze can proef bepaalde „om in gewone gevallen van dienstweigering door mindere militairen „disciplinaire straffen op te leggen. Die proef, zoo meldt het verslag van 1881, „is goed geslaagd, zoodat kan gezegd worden, dat de on dervinding beslist heeft in het voordeel der meening, dat op die wijze „de dienstweigeringen genoegzaam zouden kunnen worden bestreden. Is die proefom van art. 95 C. W. eene mildere lezing te geven, werkelijk afgeloopen of duurt zij eigenlijk nog voort? Is het wen- schelijk, dat zij, in het laatste geval, bestendigd worde? Waaruit blijkt, zoo niet, dat aan dat wetsartikel de door het Opperbestuur eenige jaren geleden gewenschte explicatie behoort te worden gegeven A1- temaal vragen, welker beantwoording m. i. niet van belang is ont bloot voor ieder officier, zooals ik en vele anderen, die telkens kunnen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 33