333
aangelegde, evenwijdige loopgraven, die met groene takken gemaskeerd
waren. Toen het artillerievuur eenigen tijd was voortgezet, zag men
een gedeelte der Atjehers de benting aan de achterzijde verlaten,
waarop terstond over de brug getrokken en de vijandelijke stelling
stormenderhand genomen werd. In de benting vond men twee lijken.
De vijand trok, zooals boven gezegd is, terug in de richting van
Lepong. Na eenige rust narnen onze troepen den terugtocht aan
over Boe kit Seboen; zij werden daarbij weldra door den weder
opdringenden vijand gevolgd en beschoten. In het geheel hadden
wij 4 dooden en 19 gewonden.
Volgens de berichten onzer spionnen, die echter niet onvoorwaardelijk
aangenomen kunnen worden, zouden de Atjehers 34 dooden en 49
gewonden bekomen hebben. Dat hunne verliezen nog al van beteekenis
waren, kan worden afgeleid uit het feit, dat Nja Hassan terstond
na het gevecht hulp verzocht aan de hoofden der zuidelijke neder
zettingen, o. a. van Daja en Loöng. Overigens leverde de tocht
geene blijvende resultaten op, aangezien de beuden van Nj a H a s s a n,
hoezeer zij ook geleden hadden, vereenigd bleven en terstond na het
vertrek der troepen de posthoudersbenting te Kroeng Raba
weder in bezit namen.
De houding, door de IV Moekims jegens den vijand aangenomen,
liet te wenschen over; zoo men hem al niet openlijk ondersteunde,
met zekerheid bleek toch dat hij door de bevolking van leeftocht voorzien
werd. In Loöng werd daarentegen door den Kedjoeroean beslist
partij getrokken tegen Nja Hassan; vijf van diens zendelingen,
die een brief moesten overbrengen om den Kedjoeroean over te halen
zich bij onze tegenstanders te voegen, werden aangehouden en, toen
zij zich te weer stelden, omgebracht.
Nja Hassan trok, op het bericht hiervan, onmiddellijk met een
gedeelte zijner macht tegen L o n g op, om den dood zijner afgezanten
te wreken; hij werd hier echter afgeslagen en koerde weldra naar
Lepong en Kroeng Raba terug, kreeg hier zoowel uit Lepong
als uit de drie sagies een belangrijken aanhang, en bezette eindelijk
ook den westelijken ingang van den bergpas van GTitaroem.
Van onze zijde werd voorloopig eene afwachtende houding aan
genomen, in de verwachting dat de groote moeielijkheden, die het