338 Pasanga en Samalanga, werden twee oorlogsschepen, de Koningin Emma der Nederlanden en de Atjehtijdelijk ter versterking van het station naar Atjeh gezonden. Te Samalanga hadden herhaaldelijk vijandelijkheden plaats. Reeds in het laatst van Juli 1882 was onze versterking aldaar ge durende eenigen tijd uit den rand van kampong Kan dan g bescho ten geworden; in Augustus werd zulks in klimmende mate voortgezet en werden de bruggen in den weg naar het strand vernield, en in het begin van September trokken talrijke gewapende benden uit Merdoe, Pasanga en Endjoeng samen met het doel, zich van den post meester te maken. Den 7cn September bleek, dat de vijand zich had ingegraven in den rand der nabij de versterking gelegen kam pongs Kandang en Pinang Seriboe en geregeld voortging, onze vestiging door middel van loopgraven te naderen, die op enkele punten niet meer dan 200 passen van de palissadeering verwijderd waren. Yan Potjoet Malagoi ontving de militaire commandant, kapitein J. Gr. H. Yan der Greugten, de mededeeling dat de vijand, aange voerd door Toe koe Per dan, het hoofd van Djangka Boeaja, en wellicht ook door den radja van P as an ga, omstreeks 3000 man sterk zoude zijn. De radja van Samalanga hield zijne gedei en een deel der rivier van vijanden schoon, maar verklaarde zich on machtig, de aanvallers geheel uit zijn gebied te verdrijven. De militaire commandant achtte het geraden, vanKota Radja eene versterking van 50 man aan te vragen, en riep, in afwachting van de komst dezer troepen, de hulp in van den commandant van het oorlogsstoomschip Atjeh; ten gevolge hiervan kwam eene lan dingsdivisie aan den wal onder bevel van den luitenant ter zee 2e kl. J. C. Cramer, bestaande uit 52 bajonetten, een mortier van 12 cM. en een achterlaadkanon van 7-i- cM. met bediening. Deze officier werd den 8en September gekwetst en door den luitenant ter zee 2C kl. W. Naudin ten Cate vervangen. Den 11™ September kwam het oorlogsstoomschip Palembang ter reede van Samalanga met de aangevraagde troepenmacht, die den volgenden dag onder bedekking van de gewapende sloepen der Atjeh debarqueerdehet marine-detachement scheepte zich daarop weder in, met achterlating van de artillerie, Daar de vijand zijne

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 349