346 wege zijn openbaar gemaakt: eene compilatie alzoo, zonder eenig nieuw gezichtspunt. Alleen veroorloofden wij ons hier en daar eene korte opmerking, die onmiddellijk uit de vermelde daadzaken voort vloeide Uit die opmerkingen zal de lezer hebben ontwaard, dat ons oordeel over de wijze, waarop de Gouverneur P r uij s van der Hoe ven het bestuur heeft gevoerd, niet gunstig kon zijn. Maar met eenig recht zou men ons kunnen verwijten, onbillijk ten aanzien van dien hoofdambtenaar te zijn geweest, wanneer wij niet trachtten, zij het ook in het kort, aan te geven waarom hij zoo en niet anders heeft gehandeld dan hij gedaan heeft. Zoodanige poging kan slechts zeer onvolledig zijn, omdat wij geen gebruik wenschen te maken, althans géén onbescheiden gebruik van stuk ken, die tot dusver niet zijn gepubliceerd. Toch meenen wij haar niet geheel achterwege te moeten latenaan anderen, in de eerste plaats aan den gewezen gouverneur zeiven, verblijve de taak, eene andere en betere verdediging van zijn bestuur te leveren. De bouwstoffen daartoe zullen mettertijd niet ontbreken. Reeds weten wij uit de besprekingen in de Tweede Kamer der Staten-Gene- raal van 15 en 16 November 1883, dat de Heer Pruij s van der Hoe ven „een hoogst verdienstelijk ambtenaar, die overeenkomstig de „bevelen van de Regeering gehandeld heeft"zooals de Heer Keu- chenius zeide nota's ter verdediging van zijn bestuur heeft inge diend en van den Gouverneur-Generaal vergunning erlangde, die open baar te makeneene vergunning, waarvan echter tot dusver nog geen gebruik is gemaakt. Ook weten wij, dat in het „zeer lijvig Atjeh-dossier" bij het Departement van Koloniën de tegenstrijdigste meeningen ontwikkeld zijn en dat de Minister Yan BloemenWaan- d e r s bezwaar maakte „alleen nota's van adviseurs van ééne zijde te doen „drukken en die van de tegenstanders terug te houden". De toekomstige geschiedschrijver zal dus, ter vestiging Van zijn oordeel, niet alleen ge bruik kunnen maken van de gegevens, door den Heer Pruijs van der Hoeven verschaft, maar ook van de adviezen zijner „tegenstanders." Ik acht het een aangename taak, daaraan openlijk hulde te brengen en mijn op rechten dank daarvoor te kunnen betuigen; en ik wensch U toe, Gouverneur, dat de eendrachtige samenwerking, die Ge behoeven zult in de vervulling van de moeielijke taak, om het vele tot stand te brengen wat ter voltooiing van het gebouw ontbreekt, moge het zijn, nog in grootere mate U ten deel Yalle.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 357