347
Alle deze stukken, ons slechts gedeeltelijk bekend, moeten wij
thans ter zijde laten. Wij willen alleen nog opmerken dat de Heer
Keuchenius, wiens scherpzinnigheid door niemand betwijfeld zal woi-
den, in de zitting van 15 November 1883 zich, na kennisneming
van de straks bedoelde nota's van den gewezen gouverneur, ver
plicht achtte te zeggen dat hij aan diens „verdienste ten opzichte van
„Atjeh gaarne reeds hulde" bracht. Wellicht zal het oordeel van
het volgend geslacht over het beleid van dien gouverneur alzoo gun
stiger kunnen luiden dan het thans, op grond van het bekende, onzes
inziens kan zijn.
Yolgens de mededeeling van den Heer Keuchenius zou de Gou
verneur Pruijs van der Hoeven „overeenkomstig de bevelen der
„Regeering" hebben gehandeld. Wij hebben geen reden om daaraan
te twijfelen, doch meenen dat de verantwoordelijkheid daardoor met
wordt verplaatst. Het is toch zeker, dat de Indische Regeering in
1881 het volste vertrouwen stelde in den Gouverneur, die aange
wezen werd om den generaal Yan der Heijden te vervangen die
Regeering, zelve buiten staat tot juiste beoordeeling van alle quaes-
tiën die zich voordeden, ging af op de adviezen van den Gouverneur,
en voorzag hem bij slot van rekening van de bevelen, die hij voor
de volvoering zijner taak noodig achtte.
De Heer Pruijs van der Hoeven zoo stellen wij ons voor
was, te Atjeh aankomende, van meening dat, nu de eigenlijke,
oorlog sedert September 1879 geheel was geëindigd, ook van onzen
kant vertrouwen in de bevolking moest worden betoond. Waar
geen oorlog meer werd gevoerd, moesten ook geene soldaten meei
verschijnenwaar zich kwaadwilligen voordeden, moesten zij door de
politie worden opgevat. De bevolking had zich immers aan ons gezag
onderworpen, en zou dat gezag veeleer steunen dan helpen ondermijnen.
Zoodanige opvatting van de bestuurstaak zou ook in het belang
zijn der bevolking zelve. Wanneer wij de „kwaadwilligen" of „marau-
„deurs" beschouwden als vijandelijke benden, dan zouden onze tioepen,
hiertegen optredende, allicht bezittingen vernielen, onschuldige Atjehers
verwonden of dooden, en daarmede zou het doel: de pacificatie
des volks, niet kunnen worden bereikt.