398
het goed zich toe te eigenen, met het oogmerk om den eigenaar van
zijn goed te berooven.
Evenmin zal men in de artikelen 326 en 328 van het strafwetboek
eenige rechtskundige definition" vermeld vinden van hetgeen de wet
onder het begrip van oplichting en misbruik vein vertrouwen wenscht om
schreven te zienuit genoemde artikelen zijn slechts te putten de elemen
ten, die voor ieder dier misdrijven door de wet vereischt worden. Men
heeft blijkbaar de omschrijving of wel definitie van het begrip van
de in het Strafwetboek voorkomende delicten verward met de ver-
eischte voorwaarden (essentialia) zijnde de eigenaardige karaktertrekken,
welke het misdrijf kenmerken en voor ieder afzonderlijk delict bij de
wet zijn bepaald.
Ook de Nederlandsche wetgever heeft in het nieuwe Wetboek van
Strafrecht van 1881 hetwelk eerlang in Nederland kracht van wet
zal verkrijgen zich wijselijk onthouden van het geven van definitiën
zoo wordt, waar sprake is van de onderscheiding der strafbare feiten
in de memorie van toelichting gezegd: „Een wetboek is geen leer
boek. Yan verdeelingen en omschrijvingen moet het zich dus ont
houden overal, waar zij niet bepaald noodzakelijk zijn om de gedachte
„des wetgevers uit te drukken. Die noodzakelijkheid bestaat hier
„niet." Bij poging tot misdrijf vinden wij in de memorie van toelich
ting het volgende aangeteekend„Het ontwerp onthoudt zich bij dit
„leerstuk, zoo rijk aan moeielijkheden, van eene eigenlijke definitie
„en vergenoegt zich, met op het voorbeeld van den Code Penal (art. 2)
„en het Belgische Wetboek (art. 51), de voorwaarden of vereischten
„der strafbare poging tot misdrijf in de wet uit te drukken.
Evenmin heeft de Wetgever van het nieuwe Strafwetboek van
Nederland een definitie van diefstal willen geven. In de daarop be
trekking hebbende memorie van toelichting lezen wij de navolgende
merkwaardige woorden„De vraag of niet de wetgever eene omschrij
ving van het begrip van diefstal veilig kan achterwege laten, is niet
„alleen door gezaghebbende schrijvers, maar ook door het stilzwijgen
„van sommige wetgevers, b. v. in Denemarken en Zweden, bevestigend
„beantwoord. Men heeft gewezen op tal van moeielijkheden en prac-
„tische bezwaren waartoe, blijkens de ervaring, elke zoodanige om
schrijving aanleiding geeft, terwijl toch het volksbewustzijn daaraan