40B Een paard, dat ingeschreven wordt, mag niet jonger dan vier en niet ouder dan twaalf jaren zijn, met dien verstande, dat een eenmaal ingeschreven paard ook na het twaalfde jaar in de Vereeniging blijft. Het mag slechts als rijdier gebruikt worden. Art. 16. Paarden in een garnizoen, of komende van eene plaats, waar de kwade droes epidemisch heerscht, kunnen eerst ingeschreven worden, in het eerste geval drie maanden nadat de epidemie heeft opgehouden in het laatste geval, drie maanden nadat zij in het garnizoen zijn aangekomen. Art. 17. Ieder, die lid verlangt te worden, geeft daarvan kennis aan den Directeur, onder overlegging van een signalement van het paard en eene schriftelijke verklaring van den volgenden inhoud: „De ondergeteekende verklaart op heden toe te treden tot de „Vereeniging tot onderlinge assurantie van officiersdienstpaarden, ter wijl hij de zedelijke overtuiging heeft, dat zijn paard gezond is op „den dag der toetreding." den (Handteekening). Art. 18. Elke deelneming vangt aan veertien dagen nadat de kennisgeving door den Directeur is ontvangen. Art. 19. Het lidmaatschap, houdt op bij verlies van een paard, als in ar tikel 2 bedoeld, en bij opzegging van het lidmaatschap, en wel op den datum van de schriftelijke kennisgave aan het Bestuur. Art. 20. Gaat een lid over in eene betrekking, waarin hij niet gerechtigd is tot het houden van dienstpaarden, dan kan hij voor het eenmaal ingeschreven paard lid blijven. D. De uitkeering. Art. 21. Bij verlies van een paard, in de gevallen in art. 2 bedoeld, woidt

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 414