of het Uitvoerend Gezag meer dan een halve eeuw lang ik zou
haast zeggen welsprekend getoond heeft, niet bij machte te zijn,
die algelieele omwerking tot stand te brengen, dan moet partieele
wijziging wel als ultima ratio beschouwd en als uiterste middel
aangegrepen worden, ten einde den goeden gang van zaken bij het
leger en de militaire justitie te waarborgen.
Zoodanig was de opvatting van al de in het begin van dit opstel
genoemde Indische autoriteiten, die de jurisprudentie van het Indisch
Hoog Militair Gerechtshof in zake de toepassing van art. 95 C. W.,
laatste gedeelte, als eene voor de handhaving der krijgstucht nadeelige
interventie wraakten. Behalve dat kon zij zekerlijk nooit dienstig
zijn tot het verkrijgen eener spoedige, zij het ook partieele, wets
wijziging, welke zooals Thorbecke en Grant hebben beweerd eerder
kans van slagen heeft door de stipte opvolging der slechte wet; dan
eerst springt de noodzakelijkheid tot wetswijziging in het oog; maat
niet door oogluikend en straffeloos toe te laten, dat met de slechte
wet getransigeerd of, om haar te ontduiken, naar expediënten gezocht
worde. In buitengewone omstandigheden is dit soms niet altijd
noodzakelijk; maar daar moet voor alles eene grens zijn.
Achtte het Opperbestuur die gewraakte jurisprudentie in overeen
stemming met den geest des tijds en zijne ruimere opvatting van
humaniteit; was het van oordeel, dat het weigeren van sommige dei-
in dit opstel genoemde diensten zeer goed, met toepassing van art.
27 R. K., disciplinair kon worden bestraft, zonder de discipline te
schaden, waarom dan niet, juist in het belang der krijgstucht, tot
de gewenschte wijziging van art. 95 C. W. overgegaan? Het kon
toch slechts het hoogste gezag in en buiten het leger, zooals is
geschied, schaden, wanneer tusschen verschillende autoriteiten strijd
bestaat over de juiste toepassing van eenige strafbepaling en het
Opperbestuur tusschenbeide treedt,, niet om aan dien strijd een einde
te maken, maar door tijdelijk en bij wijze van proefneming zich te
scharen aan de zijde der lastigste partij. Immers, wat zal de gedragslijn
van het Opperbestuur dat zonder wijziging langs wettigen en wet-
telijken weg, in eene niet aan het leger bekend gemaakte aanschrijving,
de gewraakte jurisprudentie van het Indisch Hoog Militair Gerechts
hof in zake art. 95 C. W., laatste gedeelte, kracht van wet geeft -