433
Hierop antwoordde de Minister van Koloniën:
„De geachte afgevaardigde uit Arnhem heeft er terecht aan herinnerd
hoe moeilijk de taak van een Minister van Koloniën is, die te gelijk hier
moet optreden als Minister voor alle departementen. Het is inderdaad
zeer moeilijk discussie te voeren met leden in militaire zaken zoo doorkneed
aan den anderen kant is het weder aangenaam van hunne zijde adviezen
te ontvangen, die werkelijk booge waardeering verdienen en ook door mij
zeer gewaardeerd worden. De geachte afgevaardigde, sprekende over het
kader, drukte het vermoeden uit, dat de Minister vóór zijne tegenwoordige
betrekking nooit gedacht had over het groote nut van die zaak. Ik ben,
zooals de heeren weten, geen specialiteit in militaire zaken, ben er zelfs
zeer weinig van op de hoogte. Maar toch moet ik zeggen, dat ik van
die quaestie vroeger wel eens of liever zeer veel gehoord heb. Ik durf
zelfs beweren dat ik reeds vroeger zeer sterk doordrongen was van het
nut en de noodzakelijkheid van een goed kadermijne vroegere ambtelijke
betrekking heeft mij wel eens aanleiding gegeven daarover te hooren en
na te denken".
„Juist omdat ik daarvan zoo doordrongen ben, hecht ik zooveel waarde
aan het advies van hen, die meer bevoegd zijn om te oordeelen en zou
ik niet gaarne mij op mijne slechts matige kennis van de zaak verlaten,
om te beslissen welke middelen de ware zijn".
„Reeds vroeger heb ik naar Indië geschreven en mijn wensch uit
gedrukt, dat zou worden gedaan wat zoo hoog noodig is om te zorgen,
dat het kader meer voldoet aan de eischen, zoowel in quantiteit als
in qualiteit".
„Wanneer ik dus uit Indië voorstellen ontvang, zal ik die met de
meeste aandacht overwegen en vervolgens maatregelen ontwerpen, die
geschikt zijn om het doel te bereiken".
„Tot mijn spijt zijn die voorstellen echter nog niet door mij ontvangen.
Daar ik de reden daarvan niet juist weet, zal ik er ook niemand een
verwijt van maken".
„Ik onderstel echter, dat men in ruime gedachtenwisseling zal zijn
getreden met verschillende militaire autoriteiten, bataljons-commandanten
en anderen, om met zekerheid het juiste middel te kunnen aangeven".
„Ik geloof ook, ja houd er mij zelfs van overtuigd, dat hetgeen door
den geachten afgevaardigde uit Arnhem gezegd en door den Heer Kielstra
bevestigd is, weerklank zal vinden bij het Indisch legerbestuur. Het zou
mij zelfs niet verwonderen dat velen in Indië in hoofdzaak tot soort
gelijke conclusie als de hunne zijn gekomen",