497 een beoordeelende aankondiging beschikbaar kan stellen, zeker ver over schreden wordenbovendien zou de zaak, na hetgeen er reeds over een en ander geschreven is, er vermoedelijk voorshands niet bij winnen. Wij zullen ons daarom bepalen tot het mededeelen van eenige opmerkingen, waartoe wij bij het overwegen van den inhoud der verhandeling ge komen zijn, het aan de belangstellenden overlatende om, zoo ook onze op merkingen daartoe kunnen medewerken, daarmede nader kennis te ma ken, als wanneer zij den daaraan besteedden tijd en de moeite zeker beloond zullen vinden. Bij de „Regeling van de positie der officieren en mindere militairen „bij de wet" vraagt de Schr. terloops in een noot het woord voor een persoonlijk feit (bldz. 2); hij deelt ons nl. mede dat hij, in Indië zijnde, bij het bestaan van vacatures in den kapiteinsrang, voor bevordering geschikt was verklaard en desniettemin niet tot kapitein bevorderd werd, omdat toevallig boven hem stonden twéé officieren, die nog geen 8 jaar officier waren en de legercommandant deze, zonder dat hiertoe geldige redenen bestonden, niet bevorderde. (1) Dat daarbij werkelijk willekeur gepleegd is, zal niemand ontkennen en willekeur is nooit te verdedigen bij de beoordeeling hiervan moet men echter wel bedenken dat die willekeur niet persoonlijk den Heer C. gold, maar de beide door hem bedoelde officieren en indirect, als een gevolg daarvan, hem; dat zij bovendien een gevolg was van een door de Re geering goedgekeurden maatregel, getroffen door een vorigen legercom mandant, die volkomen terecht van oordeel was, dat een bevordering niet alleen afhankelijk moet gesteld worden van een vacature in den hooge- ren rang, maar behalve van de geschiktheid ook van den tijd, welken de officier in zijn rang gediend heeft en in afwijking van de „Regeling „van de bevordering, het ontslag en het op non-activiteit stellen van de „Europeesche officieren der in Ned.-Indië aanwezige landmacht" wille keurig zijn denkbeelden daaromtrent in toepassing bracht. Inderdaad is er ten dien opzichte in bovenbedoelde „Regeling enz." een belang rijke leemte; immers voor een bevordering bij keuze wordt vereischt een diensttijd in N. I. van ten minste vijf jaren in den rang van luitenant (tweeden en eersten), drie jaren in dien van kapitein, en twee jaren in iederen hoogeren rang (Art. 5), terwijl voor een gewone bevordering bij anciënniteit, waarvoor de eischen dan toch hooger moeten worden gesteld, dergelijke bepalingen geheel ontbreken. (1) De legercommandant bevordert niet, maar draagt de officieren tot bevorde ring aan den G. G. voor,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 508