498 Naar onze meening was en is voor den maatregel, waarvan hier sprake is, hoe willekeurig dan ook, veel te zeggen; maar hoe dit ook zij, het aangehaalde voorbeeld, dit moet worden toegegeven, is een bewijs te meer dat regeling bij de wet noodig is. Merkwaardig is omtrent dit punt de zienswijze van den tegenwoordi- gen minister van Koloniën en de zeer gemakkelijke wijze, waarop hij deze belangrijke quaestie ter zijde schuift. Z. B. zegt namelijk dat de verschillende gevallen, welke zich hebben voorgedaan en waaruit zou moeten blijken, dat eene regeling van de positie der officieren en mindere militairen bij de wet noodig is, uitsluitend het gevolg zijn van een verkeerde interpretatie der bepalingen van het ter zake geldende Konink lijk besluit, en dat men daaraan bij een wet evengoed zou blootstaan; hij kan dus niet inzien waarom een regeling bij de wet den toestand zou verbeteren. Het blijkt niet of de leden der 2de Kamer, welke een wet noodzakelijk achtten, door dit merkwaardige argument overtuigd zijn geworden; maar opvallend is het wel dat zij den minister niet de voor de hand liggende opmerking hebben gemaakt, dat dan in den ver volge wel alle wetten kunnen achterwege blijven, wanneer die niet om andere redenen gevorderd worden. Over den toestand van ons hoofdwapen sprekende, noemt de Heer C. dien treurig; de redenen voor dat oordeel worden op bldz. 6 kort maar treffend juist wedergegeven. Ter wille van het groote belang der zaak kunnen wij niet nalaten die hier over te nemen wat spreek ik van verouderde reglementen, van oefeningen „voor de infanterie, waar Atjeh het grootste gedeelte der beschikbare „valiede troepenmacht verslindt en het overige, voorzoover niet de hos pitalen of provoosthuizen bevolkend, in wacht- en garnizoensdiensten on dergaat? „Wat wil men voor oefeningen van officieren, waar deze in de groote „garnizoenen bij zwaren garnizoensdienst voortdurend in allerlei commis- „siën van keuring en onderzoek, van opname van geniewerken, van over gave en opname van arsenalen, magazijnen, hospitalen enz., in krijgsra den, raden van informatie (leesgerechtelijke informatiën), in cantine- „aangelegenheden, enz. enz. in één woord alles verrichten, behalve hun „eigenlijken werkkring? En op de posten, verspreid over den Archipel, „waar van oefening nog minder sprake is, waar de infanterie-officier wol „in administratieve kennis maar meestal zeker niet in tactische waarde „vooruitgaat; waar het criterium van kennis en geschiktheid in adminis tratieve correctheid gezocht en gevonden wordtVoorwaar

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 509