39 IY. In het vorige gedeelte van dit opstel is gezegd, hoe art. 95 C. W. zoude kunnen worden gewijzigd, zooals het thans luidt, voor gewone gevallen van dienstweigering in andere gelegenheden. Ziet men tegen zoodanige wijziging, om welke reden dan ook, op. dan moet ik hiertegen aanvoeren, dat de tegenwoordige toestand van onzekerheid omtrent de beteekeuis van dienstweigering in tijd van vrede, die, volgens de ministerieele uitdrukking in „gewone" gevallen disciplinair bestraft, dus in buitengewone gevallen voor den krijgsraad gebracht moet worden, niet langer mag voortduren. Wenscht het Opperbestuur het noodhulpsysteem te doen bestendigen, het geve aan het leger in eeu door ieder officier te lezen stuk eene explicatie van gewotie en buitengewone gevallen van dienstweigering in tijd van vrede, opdat hij wete, waaraau hij zich voor den vervolge hebbe te houden, wanneer hij den wil van zijn meerdere moet gehoorzamen. Weet het Opperbestuur echter na negen jaren overwegen nog niet, wat het wil; beweegt het zich nog steeds op het gebied dei- proefneming of wenscht het de bestendiging van een noodhulpsysteem als de afdoende oplossing van eene netelige quaestie te zien beschouwd, dan acht ik de onder volgende beschouwingen nog verre van overbodig. Ik zal daarbij zoo beknopt mogelijk wezen en mij zelfs onthouden van het leveren eener monographie over dienstweigering in het Indische leger, welke anders geene dorre lectuur behoeft te zijn. Er is beweerd, dat het wenschelijk zoude zijn, de „gewone gevallen van dienstweigering iu tijd van vrede disciplinair te bestraffen. Ik zoude daarop als voorloopig antwoord kunnen gevenja, mits men bij die bestraffing de in de artt. 53 en 54 R. K. weggelegde beginselen buiten beschouwing late, m. a. w. het bestaande Reglement van Krijgstucht niet opvolgt. Een onmogelijke eisch dus, zonder wets wijziging. Waarom wordt deze eisch gesteld? De dienstweigeraar moet niet eerst met politiekamer, vervolgens met provoost, daarna met cachot, dan met eene plaatsing in de 2e klasse van militaire discipline en eindelijk met eeu verblijf bij eeu der strafdetachementeu worden gestraft, zooals door het Opperbestuur eenige jaren geleden iu overweging werd gegeven. Zouden de dienstweigeringen met zulk eene gradueele bestraffing werkelijk beteugeld worden? Ik betwijfel het.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 50