500 die met den militairen dienst als zoodanig niets te maken hebben, alléén soldaten en nog wel Europeanen kan gebruikenzelfs voor het onderhoud van erven, tuinen en plantsoenen schijnen Europeesche geniewerklieden noodig te zijn, alsof daarvoor geen Inlandsche werklieden gebruikt kunnen worden. Volgens het laatste koloniaal verslag (188485) is dan ook de legerformatie weder vermeerderd met 77 noncombattanten, allen Eu ropeanen nl. topographische dienst 15 genie 2 militaire administratie 10 hospitaalpersoneel 7 militaire schrijvers 11 kader v/h. korps pupillen 32; de infanterie met 2 Europeanen bij het garnizoensbataljon van Sumatra's Westkust, vermoedelijk zijn ook deze geen combattanten; de formatie verminderde daarentegen met 850 Europeanen combattanten. Zeer terecht zegt de Schr. (bldz. 18 en 52) dat meer dan thans moet gewoekerd worden met het Europeesche element; een groot aantal Eu ropeanen toch wordt volgens de formatie geheel onnoodig ten behoeve der noncombattanten aan de legersterkte onttrokken; ten behoeve van den geneeskundigen dienst en der militaire schrijvers alléén ongeveer 1600 man, die zeker grootendeels door even of meer geschikte in Indië aan wezige elementen kunnen vervangen worden. Doch ook bij de combat tanten wordt lang niet met de noodige spaarzaamheid van het Europeesche element gebruik gemaakt; waarom toch, zoo mag men vragen, moeten er bij de garnizoenstroepen, welke zonder uitzondering uit z. g. ge mengde compagnieën bestaan, en zelfs bij de genietroepen, Europeesche tamboers en hoornblazers worden ingedeeld kunnen die niet door In landers worden vervangen? en waarom moeten wij bij de infanterie een rijkdom aan tamboers en hoornblazers hebben, zooals in geen leger ter wereld gevonden wordt? 5 tamboers en hoornblazers op 129 of zelfs op 107 soldaten is toch werkelijk een te groote weelde; bij de genietroepen vindt men er zelfs 10 op een sterkte van 235 soldaten; waarvoor die noodig zijn, is ons een raadsel. Een vermakelijk staaltje van het gebrek van stelsel en beginselen bij de werving van Inlanders voor het leger deelt ons de Heer C. uit het koloniaal verslag van 1883—84 mede (bldz. 21); het luidt als volgt „De werving van Javanen (waaronder Soendaneezen) en van Madureezen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 511