505 De formatie van 1500 officieren, zooals die thans is vastgesteld, wordt op blzd. 47 en 60 veel te gering genoemdwenschelijk ware het naar onze meening geweest een dergelijke uitspraak mot eenige cijfers of beschouwingen toe te lichten, of de gegrondheid er van aan te toonen thans kan aan de bloote vermelding van die zienswijze, bij gebrek aan bewijs, niet veel waarde worden gehecht. Het is met eenige bevreemding dat wij hierop wijzen, omdat het bijbrengen van eenige cijfers als toe lichting zeer gemakkelijk is; één voorbeeld slechts. Volgens de Alg. Order N°. 24 van 1885 bedraagt de formatie van het korps pupillen, be halve het daarbij behoorend kader, 600 man; in het geheel is dus dat korps sterk of kan het althans sterk zijn 689 minderen; welnu, de formatie aan officieren bedraagt 1 kapitein commandant en 6 luitenants. Met het oog op het eigenaardige en moeielijke van hun taak wordt van die officieren zeker meer gevorderd en dragen zij grooter verantwoordelijkheid dan bij een veldbataljon en dit heeft, bij een administratieve sterkte van ruim 520 minderen, een formatie aan officieren van 1 hoofdofficier, 4 ka piteins en 13 luitenants, bij 2 bataljons nog een hoofdofficier en een luite nant meer; inderdaad een merkwaardig verschil. Maar wanneer bieren daar te wijzen valt op een belachelijk gering formatiecijfer aan officieren, aan den anderen kant kan ook niet worden ontkend dat elders een niet te verdedigen weelde heerscht; o. a. bij het wapen der genie en bij de militaire administratiebij de laatste worden, zoowel bij de groote hospi talen als bij de veldbataljons, door officieren betrekkingen bekleed en werk zaamheden verricht, die zeker beter door ervaren onderofficieren kunnen worden verricht en waarvoor geen officieren noodig zijn; door daarmede officieren te belasten, worden geheel noodeloos bezwaren voor de aanvulling van het officierskorps in het leven geroepen. Naar onze meening zal het bewijs niet gemakkelijk te leveren zijn, dat een formatie van 1500 officieren voor ons leger veel te gering is. Volgens de opgave van den Heer C. (blzd. 48) bedroeg het incompleet aan officieren op 1 Jan. 1883, 252; op grond nu van verschillende bere keningen komt hij, in aanmerking genomen het voortbrengingsvermogen van de verschillende inrichtingen tot vorming van officieren voor het Indisch leger, tot de gevolgtrekking dat het officierskorps bij de artillerie compleet zal zijn in 8 a 10 jaar, bij de genie in 5 jaar (blzd. 56), dat het incompleet bij de infanterie moet toenemen (blzd. 58), dat bij de cavalerie eveneens; dat het incompleet bij de militaire administratie vol ledig zal blijven bestaan en dat bij de officieren van gezondheid eerst over een 9 tal jaren kan opgeheven zijn (blzd. 59).

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 516