516 rSail gemeend heeft liet gepleegd feit te moeten brengen, alleen ziet op handelingen, waardoor aan den meerdere in rang door zijn mindere geweld is aangedaan, hetgeen met het oog op de gewone beteekenis van het woord geweld niet anders beduiden kan, dan dat de meerdere lichamelijk door den mindere moet zijn aangetast, omdat eerst dan van eene feite lijke beleediging van den persoon van den meerdere sprake kan zijn, en alleen eene feitelijke beleediging als daad van geweld kan worden be schouwd, hetgeen te meer klemt, doordat de Wetgever het trekken van het geweer tegen een meerdere in rang zonder daarbij geweld te plegen met een daad van geweld gelijkstelt. „O. dat het gepleegde feit echter valt in de termen van art. 99. 0. W. en behoort te worden gequalificeerd als: Insubordinatie dóórgebaren. Enz Slaan wij Mr. Pols op art. 100. C. W. na, zoo zien wij dat het Hof zich geheel met diens gevoelen heeft vereenigd, door ons op bladzijde 169, Ind. Mil. Tijdschrift N°. 3 ontvouwd. Bij sententie van 24 Augustus 1883, het vonnis van den krijgsraad te Willem I dd. 26 Mei 1883 bevestigende, besliste het Hof, in strijd mét de opvatting van mr. Pols, dat het trekken van het geweer ook zonder van een bajonet voorzien te zijn eene feitelijke insubordinatie daarstelt. (1) M. ERRATUM. Op blz. 44ö. onder hot opschrift staat: met schotsen op plaat I" lees: - 1 (1) Betrekkelijk de quaestie van insubordinatie vermelden wij hier nog een von nis van den krijgsraad te Padang dd. 5 Oct. 1885, geconfirmeerd bij sententie van 11 Dec. d. n. v., waarbij beslist werd, dat het bewateren van een meerdere, ingevolge art. 27 R. K. eene disciplinaire overtreding is; o. i. stelt dit feit eene feitelijke in subordinatie daar.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 527