44
van lijdelijke gehoorzaamheid, lijdelijke ondergeschiktheid aangerand is.
Voor de toepassing van dit beginsel wordt grootere waarborg
vereischt dan bestraffing der „gewone" gevallen van dienstweigering
in vredestijd volgens de artt. 10, 16 en 27 R. K., die bovendien
volgens de artt. 11 en 13 R. L., zonder wetswijziging, nooit bij
circulaire kan worden gevorderd. In die gevallen is dus dienstwei
gering niet „naar behooren" te bestrijden met de macht der disci
plinaire bestraffing. Wat in art. 10 R. K. wordt bedoeld, is geeue
eigenlijke dienstweigering, evenmin als er in art. 1(3 R. K. eigen
lijk sprake is van verzet.
Nu moge men de duidelijkheid der Wet geweld aandoen en ter
verdediging van het noodhulpsysteem zich begeven op het gebied
der nevenbescliouwingen, o. a. bewerende, dat hoe vaak ook de
krijgsraad een heilzaam schrikbeeld zij, liet prestige van den chef
in den regel zoude stijgen, wanneer zijne bevoegdheid tot straffen
werd uitgebreid, omdat het bekend is, dat de strengst gevoerde pro
cedure altijd nog menige kans op vrijspraak laat bestaan, indien men
slechts denkt aan de, vaak nietige, gebreken van vorm, waardoor
de rechter teruggehouden wordt van eene veroordeeling, terwijl het
instellen van eene strafactie voor den krijgsraad veel tijd wegneemt
en in de meeste gevallen eerst dan door een vonnis wordt gevolgd,
wanneer de militairen, die het geïncrimineerde feit zagen plegen,
voor het meerendeel bij een ander korps dan dat van den beklaagde
zijn overgeplaatst, zoodat het heilzaam schrikbeeld hierdoor veel
van zijne waarde verliest; maar deze bespiegelingen rechtvaardigen
daarom nog geene wetsontduiking. Zonder wetswijziging kan de
macht der disciplinaire bestraffing zelfs „met oordeel en tact toe
gepast," zooals de Minister van Koloniën beweerde bij dienstwei
gering of welk ander misdrijf nooit grooter zijn in het belang der
schraging van het prestige der militaire overheid dan hetgeen in het
belang daarvan door eene stipte opvolging van het Crimineel Wet
boek wordt gewaarborgd.
Hoe stelde zich de toenmalige Minister van Koloniën de krijgs-
tuchtelijke bestraffing voor van „sommige" gevallen van dienstwei
gering in tijd van vrede? Laat ons veronderstellen dus was on
geveer de gedachtenloop van dien staatsdienaar dat een soldaat