600 hierboven is geschied, moet de bijdrage voor de leden jonger dan 30 jaar op f 1,—gesteld worden. Na verloop van een zeker aantal jaren toch zullen alle leden bestaan uit officieren, die op dien leeftijd zijn toegetreden. De leden van de 2C klasse (30 40 jaar) betalen alsdan volgens eene globale berekening f 1,30die van de 3C klasse (40 50 jaar) f 1,70 en die van de 4e klasse (ouder dan 50 jaar) f 2,25 per lid en per sterfgeval. Per sterfgeval wordt nu geïnd: 328 X f 1, - f 328, 458 X 1,30 595,40 201 X 1,70 341,70 13 X 2,25 29,25. Totaal 1294,35. Per uitkeering schiet over f 294,35. Oogenschijnlijk is de contributie volgens deze berekening hooger dan in het le geval. Toch is dit niet het geval. Immers, aannemende dat ieder sterfgeval f 50, aan administra tiekosten vereischt, zoo blijft er over: volgens de le berekening: f 104,29 f 50, f 54,29; volgens de 2° berekening: f 294,35 50, - f 244,35. Per 10 sterfgevallen wordt dus geen contributie geheven: volgens de le berekening 0,5 maal; volgens de 2e berekening 2,5 maal. Men betaalt dus feitelijk per 10 sterfgevallen: volgens de le berekeningvolgens de 2" berekening le klasse 9,5 X f 0,63 f 5,98=7,5 x f 1, 7,50 2* 9,5 f 1,15 10,92s7,5 f 1,30 f 9,75 3* 9,5 f 1,70 f 16,15. 7,5 f 1,70 f 12,75 4e 9,5 f 2,25 f 21,3757,5 B f 2,25 ƒ16,875 Hieruit volgt dat de 2e wijze van premieberekening lager is dan de 1°, behalve voor den leeftijd beneden de 30 jaar. Daartegenover staat dat deze contributie voor het geheele leven dezelfde blijft. Wat het aantal sterfgevallen per jaar aangaat, volgt hier eene op gave, getrokken uit verschillende jaargangen van het hierboven

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 611