606
De 7e en te gelijk daarmede verschenen 8stc aflevering begint met de
mededeeling, hoe sterk de troepenmacht was op den 26stcn April 1874
(den datum, waarop generaal Van Swieten met een gedeelte onzer strijd
macht naar Java vertrok) en voorts door hoeveel schepen, met name
genoemd, onze oorlogsmarine toen vertegenwoordigd werd.
Het tijdvak Pel neemt daarmede een aanvang, een tijdvak voor het
leger rijk aan lauweren, maar ook rijk aan misères van allerlei aard.
De majoor Kielstra toont ten duidelijkste aan, dat de oorlog, of wil men
de veldtocht, van den kant der Atjehers in die dagen nog niet geëindigd
mocht heeten, getuige de herhaalde pogingen, om de bezetting van den
Kraton van hare gemeenschapslijn, de Atjeh-rivier, af te snijden.
Om deze strategische manoeuvre niet te doen gelukken, moest, dikwerf
ten koste van veel verliezen onzerzijds, worden uitgerukt.
Onze eenige troost daarbij was, dat ook de Atjehers, om eene banale
spreekwijze te bezigen, er niet altijd zonder kleerscheuren afkwamen.
Zoo bleven op den 19e" Mei 1874 niet minder dan 40 hunner lijken op
het gevechtsveld nabij Blang-Oë achter, terwijl er 20 geteld werden bij
Poengej. Houden wij nu daarbij rekening met de gewoonte van den Atjeher,
om gewonden en gesneuvelden zooveel doenlijk mede te voeren, dan is bij
benadering na te gaan, welke zware verliezen de vijand bij die gelegen
heden geleden moet hebben.
Op bladzijde 17 van de 7e aflevering verhaalt de schrijver, dat de
troepen op den 22sten Mei 1874 moesten ervaren, dat de Atjeher ook de
graven onzer gesneuvelde makkers schond.
Eene barbaarsche daad, welke niet genoeg kan veroordeeld worden
Doch eene doorgaande gewoonte was het bij de Atjehers niet, aldus te
werk te gaan, ten minste wij bezochten ten jaro 1878 tegenover Penajoeng
benoorden kampong Djawa herhaalde malen een eenvoudig grafmonument,
waaraan gedurende eenige jaren nimmer een schendende hand zich had
uitgestrekt. Dat graf, waar, als wij het ons goed herinneren, een zestal
met name genoemde, Nederlandsch-Indische militairen de eeuwige rust
sliepen, was behoorlijk onderhouden.
Bij eene verdere nalezing van dit deel van Kielstra's werk valt het op,
hoezeer de Atjeh-oorlog in die dagen op veel grooter schaal gevoerd werd
dan tegenwoordig, eene omstandigheid, welke wij voorbedachtelijk hier
hebben dit te trotseeren, wanneer hij overtnigd is, dat hij, den verkeerden weg vol
gende, het algemeen belang zal benadeelen."
Voorzeker woorden, die wel der overweging waardig zijn!