607 releveeren, nu men tegenwoordig in het moederland niet weinig bezig is, het Nederlandsche volk te alarmeeren, daarbij betoogende, dat de Atjeh- zaak hoe langer hoe wrakker begint te staan. Zij, die aldus redeneeren, zouden weldoen niet te vergeten, hoe tenjare 1874, 1875 en 1876 niet slechts honderde, maar nu en dan duizende vijan den ons tegenover stonden, waar nu slechts sprake is van enkele tientallen In die jaren viel nu en dan te constateeren, dat de vijand 30, 40, meer dan eens 70 lijken moest achterlaten, terwijl thans zich geen Atjehsche bende van eenige beteekenis meer tegenover ons in het open veld bewegen durft. Kwamen weleer zware contingenten uit Pedir en andere kuststaten in Groot-Atjeh aan, om de gedunde Atjehsche gelederen te vullen, thans heeft men te doen ongeveer met een 3 a 400 tal saamgeraapte menschen, die onder de hoogere leiding van Tengkoe di Tiroe door overvalling en verraad hun slag moeten slaan. De oorlogvoering van het volk zelf uit Groot-Atjeh bestaat dan ook niet meer en daarom houden wij het er voor, dat de Atjehers ten langen leste zullen buigen. Wanneer het Indisch leger en dit is onze meening niet zoo ellendig geteisterd werd door beri-beri, die honderde soldaten iedere maand neer- O velt, dan zouden wij met volle gerustheid den tegenwoordigen Atjeh-toe- stand onder de oogen durven zien. De Atjeh-politiek, die thans door generaal Demmeni gevolgd wordt, is naar onze bescheiden meening goed, omdat de Atjehers thans tot hun verdriet ontwaren, dat zij in ome kaart moeten spelen, nu wij niet meer uitrukken, terwijl wij vroeger met onze tochten naar buiten juist in hunne troefkaart speelden. Zoo nu en dan geraakt wel is waar een soldaat aan onze zijde gewond; doch dit deert in zooverre het numeriek van het geheele leger niet, nu zich dat aantal verwondingen misschien tot een 100 tal per jaar bepaalt. Zeiden wij zoo even, dat het tijdvak Pel ook ruim zijne misères had, daartoe hebben wij ons slechts in herinnering te brengen, hoe cholera, koortsen en buikaandoeningen honderde soldaten ten grave sleepten, hoeveel nieuwe ellende de zware bandjir in December 1874 en de in den nacht van 1 op 2 Juli 1875 gewoed hebbende storm met zich medebrachten. In ééne maand tijds, in Juni 1874, overleden te Kota Radja niet minder dan 94 militairen, terwijl in 8 maanden tijds, van 26 April 1874 tot ultimo December van dat jaar, 902 lijken naar Petjoet moesten worden gebracht.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 618