DE HANDLEIDING TEN DIENSTE YAN HET ONDERWIJS IN HET MILITAIR RECHT YAN G. J. W. KOOLEMANS BEIJNEN, BESCHOUWD UIT HET OOGPUNT HARER BRUIKBAARHEID IN NEDERLANDSCH-INDIË. (Vervolg en slot van blz. 183). Wij hebben in het eerste gedeelte van dit opstel eenigszins uit voerig stilgestaan bij de behandeling der reclame-procedure, omdat deze in de Indische militaire rechtspleging eene groote rol speelt, en het dus bij de beoordeeling van de bruikbaarheid voor Nederlandsch- Indië der „Handleiding" noodig is, daarop in 't bijzonder te letten. Eene andere ampliatie achten wij noodig ingeval tijdens het verhoor van beklaagde voor officieren-commissarissen andere misdrijven aan het licht komen, als wanneer de beklaagde daarover kan worden ondervraagd (blz. 294). In de practijk is het ons voorgekomen, dat de bepaling van art. 177 R. L. niet of niet volkomen werd nageleefd. Terwijl toch dit artikel, voor het geval dat tijdens een onderzoek omstandigheden aan het licht komen, die aanleiding geven, den beklaagde nog van een ander misdrijf te verdenken als hem oorspronkelijk was ten laste gelegd, voorschrijft dat den auditeur-militair door de commissarissen kan worden toegelaten, den beklaagde ook daarover te doen ondervragen, mits zulks vooraf aan den beklaagde worde bekend gemaakt, is ge woonlijk onder de processtukken, welke bij den rechter worden ont vangen, geen enkel bewijs te vinden, waaruit van de toestemming der officieren-commissarissen in de uitbreiding van het onderzoek blijkt; somwijlen blijkt zelfs niet dat de beklaagde er op is gewezen. Daar een krijgsraad, bij eene stipte handhaving der bovenaange haalde bepalingen, niet bevoegd is, over feiten te oordeeleu, welke niet in de klacht zijn genoemd, en het voor den beklaagde bovendien van het hoogste belang is nauwkeurig te weten, op welke pnnten 1886, Dl. II. 18

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 284