EENE NASPROKKELING OP DE WENSCHELIJKHE1D EN DE MOGELIJKHEID EENER FUSIE TUSSCHEN DE OFFICIEREN YAN HET INDISCHE EN DIE TAN HET NEDERLANDSCHE LEGER. De Sprokkelaar van den Nederlandschen Militairen Spectator heeft mij, in N°. 12 van den laatsten jaargang, de eer bewezen, mijn in de zevende aflevering van het Indisch Militair Tijdschrift geplaatst artikel, betreffende de wenschelijkheid en de mogelijkheid eener fusie tusschen officieren van het Nederlandsche en die van het Indische leger, uitvoerig te bespreken. Voor zijne ook tegenover mij gevolgde gewoonte om, wars van alle stekeligheid, zijne beschouwingen neer te leggen in de meest hoffelijke en kameraadschappelijke bewoordingen, betuig ik hem al dadelijk mijn welgemeenden dank. Van dezen, mijnen plicht der dankbaarheid was ik bij lezing van Sprokkelaar's beschouwingen zelfs zóó doordrongen, dat op zijne uitnoodiging, om als ik met verlof in Nederland kom met hem de fusiequaestie eens gezellig in de „Haagsche Witte Sociëteit" te bespreken, het mij waarlijk moeite gekost heeft, een briefkaart buiten de brievenbus te houden van den navolgenden inhoud: „Utrecht, Woensdag morgen." „Zoo even gewaardeerde sprokkeling gelezen; ik zit nietzooals „u onderstelt, in een pendoppo onder een tropischen hemel, maar „tengevolge van het hondenweer der laatste dagen, zwaar verkouden, „niezende en hoestende, in het hartje van Nederland.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 295