285
„Ik kom straks met spoor van 3 u. 15 m. n. m. en ben dan over
„een goed uur bij u in de „Witte."
Naardien ik echter het voorrecht miste, den geestigen, schranderen
Nederlandschen Militairen Sprokkelaar in persoon te kennen, is mijn
voornemen, om tot gezegd doel naar den Haag te reizen, destijds
niet tot uitvoering gekomen en waag ik het daarom andermaal
tot pen en papier èn de goedheid van onzen Redacteur mijne
toevlucht te nemen, te meer nu, zooals zoo aanstonds blijken
zal, de gelegenheid voor mij, om in een goed uurtje even naar den
Haag over te wippen, binnen een paar dagen er niet op verbeterd
zal zijn, wanneer de „Burgemeester Den Tex" in de Middellandsche
zee, met een twaalfmij ls vaart, met den spiegel naar Marseille gekeerd,
mij naar het Land der Zonne heenvoeren zal.
De thans vigeerende bepalingen op het stuk van „Verloven uit
Indië naar Nederland" geven dus eerst in het jaar 1898 uitzicht op
eene daadwerkelijke bespreking in de „Witte"; eene ietwat fatale
omstandigheid, die nochtans geen hinderpaal voor mij zal zijn, om
met den Sprokkelaar, si le coeur lui en pariera, nog meermalen van
gedachten te wisselen.
En nu ter zake.
Toen ik in mijn eerste opstel, met het oog op een normaal onaf
gebroken verblijf in Indië van vijf jaren, op een jaarlijkschen over
tocht van 500 officieren rekende, van Nederland naar Indië en om
gekeerd, noemde ik jaslechts een globaal cijfer maar
overdreef ik stellig niet.
Het tegendeel is waar, want ik ging bij die berekening van de
onderstelling uit, dat geen enkel officier om gezondheidsredenen
binnen den vijf jaarlijkschen termijn naar Nederland zou behoeven
terug te keeren.
Ik ben het intusschen geheel met mijn geachten kameraad van
het Nederlandsche leger eens, dat men niet alleen dat contingenten-
cijfer en de daarnaar berekende overtochtsgelden in oogenschouw
moet nemen, maar dat men, om de geldelijke consequentiën eener
fusie, als hierbedoeld, grondig te doen kennen, onder anderen ook
zou dienen na te gaan, of daarvan vereenvoudiging dan wel opheffing