298 Arrest van officieren-reclamanten. Antwoord op de in het Algemeen Dagblad van N. I. dd. 16 Novem ber 1885 No. 269 gedane vraag, of art. 55 R. L. toepasselijk is op den officier-reclamant. De steller dier vraag wensc.ht niet alleen te weten, of de commandeerende officier van het garnizoen het recht heeft om een reclamant, zoo hij of ficier is, uit het arrest te ontslaan, maar behandelt ook het arrest in 't algemeen. Daarbij vervalt hij in de dagelijks voorkomende verwarring tusschen de provisioneele in verzekerde bewaringstelling en de voorloopige ge vangenhouding, welke laatste, voorzoo veel militairen betreft, eerst aan vangt, nadat de commandeerende officier van het garnizoen heeft gelast, dat de gearresteerde in het provoosthuis zal worden overgebracht. "Was dat onderscheid in 't oog gehouden, dan zoude de schrijver niet zijne verwondering hebben te kennen gegeven dat, in weerwil van art. 5 R. L., een beklaagde zich niet in arrest kan bevinden. Het pro visioneel arrest kan, indien de zaak door een krijgsraad moet worden onderzocht, wel degelijk worden opgeheven, voordat het gerechtelijk on derzoek eeu aanvang heeft genomen, en toejuiching verdient de uitvaar diging der A. O. van 1885 N°. 56, waarbij die bevoegdheid, die, naar het schijnt, allengs in de vergetelheid was geraakt, is in herinnering gebracht. Wat nu de gedane vraag aangaat, zoo moet die ontkennend worden beantwoord, omdat het arrest van den reclamant weer een geheel ander karakter draagt. Dit arrest is noch eene voorloopige inbewaringneming, noch eene voorloopige gevangenhouding, maar een disciplinaire maatre gel, die inderdaad is uitgedacht om als eene bezwarende voorwaarde het reclameeren bij den krijgsraad zooveel mogelijk tegen te gaan. Boven dien is dit arrest door den wetgever gebiedend voorgeschreven, zoodat het niet afhankelijk is van het oordeel van eenigen superieur en is de duur er van uitdrukkelijk bepaald. Of vóór de inwerkingtreding van het Staatsblad 1874 N°. 28 (A. O. 1874 N°. 10) dat antwoord evenzeer ontkennend zou zijn geweest, wordt in 't midden gelaten, ofschoon daarvoor pleiten, dat het arrest van art. 16 R. L. wel hetzelfde karakter zal hebben gehad en dat het ook toen gebiedend was voorgeschreven, maar van dat tijdstip af is eene nieuwe procedure voor reclames ingevoerd, waarin art. 55 R. L. volstrekt niet op zijne plaats is, daar de duur van het arrest door de wet bepaaldelijk

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 309