IETS OVER BEVORDERING BIJ DE OFFICIEREN DER INFANTERIE. Vervolg en slot van bladz. 162). IV. De officieren der infanterie van het Nederlandsch-Indische leger loopen, wat recruteering en opleiding betreft, nog al uiteen. Voor eene behoorlijke opleiding en oefening van het officierskorps zoude het zeker wenschelijk zijn, dat de opleiding tot officier voor allen dezelfde ware geweest. Daar staat tegenover dat men tot he den nog geen middel heeft gevonden, om de aspiranten voor den officiersrang, zoowel die in als buiten het leger in ééne inrichting op te leiden. Wij zullen daarom over deze quaestie, die niet direct tot ons onderwerp behoort, hier niet verder uitweiden. In 1879 begreep het legerbestuur dat het wenschelijk was zich te overtuigen van de geschiktheid der officieren voor een hoogeren rang. Men wilde daartoe in de eerste plaats maatregelen nemen dat de hoofdofficiersrang aan bekwame handen werd toevertrouwd. Daar om moesten eenige kapiteins een soort van proef afleggen, meer algemeen onder den naam van afmaken bekend. Het is niet te verwonderen dat daarover in het Indische korps kapiteins nog al ontevredenheid ontstond. Het is dan ook geene aangename positie om, onvoorbereid, op vele vragen te moeten ant woorden. Dit belet nu wel niet dat een legerbestuur volkomen ge rechtigd is, den candidaat, van wien het niet voldoende overtuigd meent te zijn, dat hij geschikt zal zijn een hooger commando te voeren, aan een nader onderzoek te onderwerpen. Het is echter niet billijk om, wanneer men nimmer bijzondere bewijzen van bekwaamheid geëischt heeft voor bevordering tot een hoogeren rang plotseling met eischen voor

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 387