EEN TAAK CIJFERS STATISTIEK OMTRENT HET
HUWEN TAN OFFICIEREN.
De soliditeit van het Militair Weduwen- en Weezenfonds hangt ten
nauwste samen met het afnemen of aangroeien van het aantal te be-
deelen weduwen en weezen, terwijl dit aantal uit den aard der zaak
weder verband houdt met het afnemen of aangroeien van het aantal
huwelijken van officieren.
Hoe gemakkelijker het sluiten van huwelijken gemaakt wordt, des
te grooter zorgen worden op de schouders gelegd van de Directie
van het Militair Weduwen- en Weezenfonds.
Reeds daarom is de Directie er ten allen tijde voor geweest,
om op het stuk van huwende officieren niet te emancipeeren.
In het jaar 1820 stelde zij dan ook voor aan geen officier
beneden den rang van majoor toestemming tot het aangaan van
een huwelijk te geven, wanneer hij niet den vollen ouderdom van
25 jaar bereikt had. Men vorderde in dien tijd en nog lang daar
na van kapiteins en luitenants zoogenaamde gegoedheidsbewjjzen,
waaruit blijken moest, dat de aanstaande echtgenoote niet onbemiddeld
was. Ten jare 1853 hield men echter met die gegoedheidsbewjjzen op
voor de kapiteins, terwijl 18 jaren later diezelfde maatregel ook
voor de luitenants werd afgeschaft. In 1871 had dus de emancipatie
op het stuk van huwen van officieren haar gansche beslag, nadat
de door den Minister van Koloniën Fransen van de Putte in het
jaar 1865 aanhangig gemaakte zaak gedurende 6 volle jaren in het
leger was overwogen en nagegaan.