515 een militair schuldig verklaard aan feitelijke insubordinatie onder verzach tende omstandigheden en tot do straf van tien jaar militaire gevangenis veroordeeld. Als bewezen werd aangenomen dat beklaagde des morgens van den 12" October 1885, na op het rapport door den detachements-com- mandant onderhouden en door dezen gestraft te zijn met plaatsing in de 2de klasse van militaire discipline ter zake van zijn ongepast gedragen onbeschaamde uitlating jegens dien superieur in rang, in den avond op weg naar de arrestkamer met een steen naar dien meerdere in rang heeft geworpen zonder dezen evenwel te treffen. De krijgsraad vereenigde zich met do conclusie van den auditeur-mili tair, welke overwoog „Dat toch terwijl art. 99 strafbaar stelt het dreigen met gebaren van, en art. 100 het plegen van daden van geweld tegen een meerdere in rang, het kenmerkend onderscheid tusschen deze beide handelingen hierin gelegen is, dat het dreigen met gebaren alleen een meer verwijderd voor nemen bij den dader aantoont om daden van geweld te plegen, zonder dat nog met zekerheid blijkt of hij dit voornemen ten slotte zal ten uit voer brengen, terwijl daarentegen de gepleegde handelingen vallen onder de zwaardere qualificatie van art. 100, zoodra aan het voornemen uit voering is gegeven door bepaalde feitelijkheden, tegen den meerdere in rang gericht, onverschillig of die zijn gepaard gegaan met aanraking van diens persoon, of wel door toevallige en van des daders wil onafhan kelijke omstandigheden geen doel hebben getroffen „Dat deze onderscheiding, welke hem,Auditeur-militair, voorkomt met het oog op het belangrijk verschil in de straffen bij artt. 99 en 100 C. W. bedreigd, in des wetgevers bedoeling te hebben gelegen, ook geheel in overeenstemming is met de woorden van art. 100, daar onder de al daar gebezigde uitdrukking „daden van geweld" niet alleen te verstaan zijn daden gevolgd door persoonlijke aanraking van den meerdere in rang, maar evenzeer die, welke feitelijk 'geweld tegen den meerdere beoogden, doch dit in strijd met den uitdrukkelijken wil des daders niet hebben ten gevolge gehad, hetzij omdat de slag of stoot door den aangevallene zeiven of door een derde werd afgeweerd, hetzij omdat die door eene andere toevallige omstandigheid zijn doel gemist heeft." Yan dit vonnis is beklaagde in appel gekomen. Het Hoog Militair Gerechtshof vernietigde in appel bij sententie dd. 22 Januari 11. 's krijgs- raads vonnis voormeld op de navolgende gronden „O. het feit niet naar behooren is omschreven, vermits de in art. 100 C. W. voorkomende uitdrukking: daden van geteeld"waaronder de krijgs-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 526