123
1 hoofddoek, 1 baadje, 1 broek, 1 sarong, 1 sprei, 1 ligmatje.
Allen ontvingen bovendien een gollok met scheede en gordel.
De herkenningsteekens waren
a. een plaat je met naam en nummer om den halswelk nummer
ook met verf in den hoofddoek was gedrukt;
b. voor de bij de korpsen en diensten ingedeelde dwangarbeiders,
hoofddoeken van verschillende kleur, nl.
voor de infanterielichtblauw;
artilleriegee^5
genielichtgroen
den geneesk. dienst..rood
de overigenzwart;
benevens op de beide broekspijpen boven de knie een onderschei-
dingsletter en nummer van het onderdeel, waarbij zij behoorden, ter
grootte van 10 cM., in witte verf.
Deze onderscheidingsletters en nummers waren
hoofdkwartier HK.
brigadestavenSI, S2 en S3;
2e, 3e, enz. bataljon infanterie 2 B, 3 B, enz.
1°, 2°, enz. compagnie artillerie A 1, A 2, enz.;
materieel der art. le, 2e en 3e brigade. MA 1, MA 2, MA 3;
genieGf;
topographische dienstTG;
barisansBAR
legioenenL.
Een dwangarbeider met rooden hoofddoek en merk 2 B behoorde
dus tot de ambulance van het 2C bataljon infanterie.
c. voor de mandoers een geel kemelsharen galon op den linker
bovenarm.
Straffen konden worden opgelegd door de commandanten der onder-
deelen, waarbij de dwangarbeiders waren ingedeeld of door de beheer
ders der depots. De straffen waren
a. onthouding van inkomsten gedurende hoogstens eene maand
b. eenzame opsluiting gedurende hoogstens acht dagen, al dan
niet om den anderen dag op water en rijst en gesloten
c. rottingslagen, ten getale van hoogstens twintig;