132 Aan do kustplaatsen neemt men daarvoor de kleinste vischjes. Ze worden fijn gestampt en vermengd met hot noodige zout, om bederf te voorkomen. Terong groeit aan lage slingerplanten, evenals in Europa en Indië de komkommer. Ze is meestal lichtgroen van kleur, 2 of 3 deci meter lang en heeft den vorm van een groote peer; ze wordt ge bruikt in stukken gesneden in de sajor of wel als toespijs. Zij&is in vier soorten aanwezig. Ternpeh wordt gemaakt van katjang kadeleh poetih. Deze katjang is geelachtig van kleurzij wordt gekookt met meel v.iu lijst, blijft gedurende een nacht staan voor eene goede ver menging en wordt daarna, in bladen van den pisangboom ingepakt, in den handel gebracht. Taugie is de ontkiemde katjang, die een dag of nacht oud is. Men zaait op eene natte lap of in potten met aarde de katjang boontjes, overdekt ze met eene dunne laag aarde of iets anders, be giet ze twee- of driemaal in de 24 uur, zoodat ze goed en vlug uit spruit; en men heeft dan taugie. Zij kan niet lang bewaard worden- Specerijen. Kaneel is de gedroogde bast van onderscheidene, tot de familie der laurierachtigen behoorende boomen. De boom wordt tot 18 of 20 voeten hoog en groeit op Ceylon, Borneo, Cochin China, Java, Sumatra, Malabar, China en Cayenne. Men neemt den bast van de ongeveer 3 jaar oude takken, die men tweemaal per jaar kan schillen. Eerst wordt met een scherp, twee snijdend mes de epidermis weggenomen, verder de bast inde lengte doorgesneden en voorzichtig in één stuk afgeschildnadat ze 24 uur van het slijmachtig weefsel is bevrijd, wordt ze door handige arbeiders soms met 8 of 10 fijne, dunne basten in elkaar gerold- Ze moet van beide zijden naar elkander toegerold worden en ge droogd. Die wijze van rollen is alleen mogelijk bij de kaneel van Ceylon en Cayenne. De beste soort is die van Ceylon, daarop volgt die van Cayenne, die evenwel weinig op de Europeesche markt voorkomt, verder dié van Sumatra, Java, Malabar en China. Eigenschappen van goede

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 143