185
De waarnemingsposten moeten aan beide kanten en van boven het
laatste in het bijzonder bij het vuren op afstanden boven de 600 M.
voldoende gedekt zijn.
Zij moeten zoodanig aangelegd zijn dat de schijven in schuine richting
geheel in het gezicht zijn. Worden zij wat in verschillende opzichten
aanbevelenswaardig is met metselwerk of steenen opgezet, dan moet de
dekkende aardlaag minstens 50 cM. dik zijn.
Wanneer het terrein geen volkomen zekerheid oplevert, dat de aange
slagen kogels in hun verdere baan onschadelijk zullen zijn, moet die
zekerheid verkregen worden door op de baan kleine, 50 cM. hooge wal
letjes te maken evenwijdig aan den kogelvanger, te beginnen op 90 M.
van dezen en verder telkens op afstanden van 20 M. naar de schijf toe.
Een weg voor het verkeer blijft op zij open.
De eigenlijke schietbaan moet van steenen worden gezuiverd en de
rooilijn moet zoo getraceerd zijn, dat de voet van het doel overalook
liggende, te zien is.
Yoor het gevechtsschieten moet, ter voorkoming van ongelukken, met
de meeste zorg een terrein worden uitgekozen.
De veiligheid moet daarbij door bijzondere maatregelen tot op 400 M. rechts
en links van de richting, waarin geschoten wordt, verzekerd worden.
Kan voor het gevechtsschieten geen geschikt terrein gevonden worden,
dan moet het schietterrein door aardopwerpingen, het aanbrengen van
struikgewasenz. daarvoor ingericht worden. In dat geval moet in
dien niet reeds door den aanleg der kogelvangers zelf het achtergelegen
terrein voldoende veilig is voor die veiligheid eveneens worden gezorgd.
Het personeel in den waarnemingspost moet, nadat het schot aangewe
zen en dichtgeplakt is, zonder verder teeken van de vurende afdeeling
af te wachten, zich snel in den waarnemingspost terugtrekkende drager
van de vlag verlaat de baan het laatst.
Daarna mag dit personeel eerst dan, wanneer op de baan een schot
gevallen is en een hunner dit in of in de onmiddellijke nabijheid van
de schijf heeft zien inslaan, den waarnemingspost verlaten, tenzij daar
toe een bevel gegeven wordt.
De teekens door het waarnemingspersoneel te geven moeten zoo eenvoudig
mogelijk en gemakkelijk herkenbaar zijn en langzamer gegeven worden,
naarmate de afstand grooter is. De getroffen plaats moet op de schijt
duidelijk worden aangewezen.
In de nieuwe Schiesz-Instruction" van 1884 komen de bepalingen
1886, Dl. II. 13