214 en militair gemaakt worden, cn dit vereischt niet weinig tijd. En geland gevoelt zelf, hoe zwak het is op het vaste land en kan de gebreken zijner militaire instellingen voor Europa niet verbergen, dat, sedert 1879 vooral, telkens daarvan getuige was, zelfs in het zuiden van Afrika. De voortdurende uitbreiding van zijn reeds zoo uitgestrekt koloniaal rijk werkt natuurlijk niet mede om, bij het be houd van die instellingen, het leger in Britsch-Indië met Europeesche troepen te kunnen versterken, althans dit zóó aanzienlijk te doen, dat, zelfs buiten het gevaar van een oorlog met een buitenlandschen vijand, geene herhaling mogelijk zij van een nog grooter gevaar als dat van den Britsch-Indischen opstand van 1857. Engeland gaat evenals Nederland gebukt onder het besef, dat wie groote koloniën van een handelslichaam als de O. I. Compagnie overneemt (Engeland deed het 60 jaren later dan Nederland) en die besturen moet, maar ook behouden wil, aanhoudend verplicht is, het gezag rechtstreeks uit te breiden, d.i. telkens nieuwe bestuursmiddelen te organiseeren, waarvan legeruitbreiding een logisch gevolg is, maar dat, zoo deze uitbreiding niet tot stand kan komen, tot versnippering, dus tot ver zwakking der bestaande militaire krachten en zeer vaak ook tot ver mindering van haar gehalte aanleiding moet geven, zooals wij in onze koloniën sedert jaren hebben kunnen zien. Dat Engeland onze regeering in de beruchte Niseroquaestie zoo overstelpend uit de hoogte heeft behandeld, was geen bewijs van groote kracht, maar dat Albion tegenover de eischen van Rusland eene beleefde en te genover de zeer geformuleerde eischen van Duitschland, in zake de koloniale quaestie op West-Afrika, zelfs eene zéér beleefde houding aannam, pleitte voor zelfkennis en de wetenschap van den toestand van het Britsche leger. Niettemin valt er voor ons nog veel te leeren uit de organisatie van het Britsch-Indische leger, Er is eerstens in dat leger in de laatste 25 jaren, nadat Engelsch-Indië van de Britsche O. I. Com pagnie overging op het Staatsbestuur, véél gedaan. De overgangs periode, waarin officieren van het oude régime met die van het nieuwe régime samen dienden, behoort zoo goed als tot de geschiedenis. Het Opperbestuur heeft sedert die overname zeer veel tot stand gebracht, niet alleen voor het land, maar ook voor het leger en de

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 225