223 de voor ons diepe beteekenis dier schilderij, heeft Israëls, zonder het te weten, met zijn penseel eene beschuldiging naar het hoofd van het Opperbestuur geslingerd, zóó krachtig en scherp, als geene pen van één onzer officieren vermag te doen. Jammer, dat dit kunststuk niet door den een of anderen edelen kunstbeschermer aangekocht en aan Bronbeek geschonken isDaar zou ieder invalide het dagelijks hebben kunnen aanschouwen en dezelfde opmerking makenzoo icas onze uitvaartmaar hoe was onze terugkomst! Gebeurt zoo iets in Engeland? Waarom moet alles, wat die -uitvaart voorafgaat, de Indische werving zoo impopulair mogelijk makende tooneelen in Harderwijk, de tafereelen op straat van een in goud uitgedoschten „koloniaal met verlof" en de slotscène aan de Suez-steigers te Am sterdam, waar Sonnemann's kapel au dernier jour d'un condamné een „vroolijk mopje" ten beste geeft? Moet zóó veel ploertigs den oppassenden burgerjongen niet met walging vervullen voor den In- dischen dienst? Of zou het werkelijk nog altijd waar zijn, dat voor zulke jongens in dit leger geene plaats is, omdat het zooals de Minister van Oorlog, generaal Weitzel, twee jaren geleden openlijk in de Volksvertegenwoordiging heeft durven beweren „sameDge- „steld is uit het schuim aller natiën van Europa?" Is het daarom wel te verwonderen, dat steeds klaagliederen over de slechte resul taten der werving worden vernomen en dat de werkstakingen en het gebrek in den winter evenmin als de socialistische woelingen het Indische leger grooten aanvoer van Hollandsche vrijwilligers kunnen ver zekeren, die vooral thans zoo nooaig zijn, om redenen, die ik niet behoef te omschrijven? Ik heb Harderwijk slechts eenmaal genoemd. Daar is zéér veel gebeurd, wat liever niet gezegd moest worden in het belang der Indische werving. Ieder vreemdeling bijna ik heb het herhaaldelijk ondervonden die in dit leger dient, heeft eene groote minachting voor Harderwijk. Wij maken ons altijd warm en gloeien van verontwaardiging, indien wij in Duitsche couranten en tijdschriften artikelen over de Indische werving en het onafschei delijk daaraan verbonden Harderwijk lezen. Laat ons eerlijk zijn en niet partijdig, uit onbekendheid; want veel van wat daar gebeurd is, blijft ook voor ons een geheim. Gaarne wil ik aannemen, dat de velerlei ongerechtigheden, die van ons koloniaal iverfdepot ver-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 234