280
Zij, die doorgaans de slechtste arbeiders zijn, worden hierdoor
weder het beste beloond en dit kweekt natuurlijk een ontevreden
geest in het leger en is aanleiding, dat velen van de beste arbeiders
zich benadeeld achten en allicht ook de voordeelen zullen trachten
machtig te worden, welke aan het bezit eener zwakke gezondheid
verbonden zijn.
Het toekennen van behoud van aanspraak op bevordering bij
buitenlandsch verlof heeft bovendien nog het nadeel, dat te dikwijls
om de een of andere reden, welke wij hier maar niet zullen op
noemen, juist door hen daarvan gebruik wordt gemaakt, die in de eerste
jaren promotie moeten maken. Mocht dan die promotie langer uitblijven,
dan door hen wel verwacht werd, dan worden in verband daarmede
die buitenlandsche verloven ook gerekt en een ieder weet, hoe gemak
kelijk eene verlenging van verlof in Nederland te verkrijgen is.
Maar er is nog meer.
Yolgens mijne meening is het toekennen van het behoud van
aanspraak op bevordering bij buitenlandsch verlof in strijd met de
hoofdbepaling, waarbij de aanspraak op bevordering geregeld wordt.
Art. 5 van de regeling van de bevordering enz. van de Eu-
ropeesche officieren der in Nederlandsch-Indië aanwezige landmacht
(Alg. Ord. 1860 No. 13) luidt:
„De bevorderingen geschieden uit de oudsten in rang van den
„rang naast voorgaande aan dien, in welken de vacatures bestaan;
„voor zoover die oudsten in rang, bij een onberispelijk gedrag,
„genoegzamen dienstijver, de Yereischte kunde en volkomen geschikt-
„heid voor den hoogeren rang bezitten."
De officieren nu, aan wie bij buitenlandsch verlof volgens sub a
behoud van aanspraak op bevordering wordt toegekend, verlaten
Nederlandsch-Indië met eene gunstige beoordeeling, wat hunne ge
schiktheid betreft voor den hoogeren rang. Zij blijven vervolgens twee
jaren in Europa, trekken her- en derwaarts, hebben meerendeels
niets om handen en worden door niemand nagegaan. Is het Leger
bestuur dan wel overtuigd, dat die officieren nog de geschiktheid
voor den hoogeren rang behouden hebben? Welke veranderingen
kunnen in een tijdsverloop van twee jaren bij iemand niet plaats
hebben? Hoe dikwijls ziet men niet, dat officieren, die jarenlang