niet te overschrijden, is dunkt me niet moeielijk. Ik ben zelfs over tuigd, dat die berekening èn voor het Gouvernement èn voor den soldaat tot bevredigende uitkomsten zou kunnen leiden. Het spreekt vanzelf dat, wanneer de soldaat zelf' zijne kleeding- stukken moet bekostigen, hij daarop veel zuiniger zal zijn, dan wan neer dat niet het geval is. Het onmiddellijk gevolg dier zuinigheid is dat de verstrekkingen minder worden, daardoor de voorraad in de magazijnen niet meer zoo groot behoeft te wezen en summa sum marum minder kans van bederf. Ten slotte heeft het nog m. i. het zeer groote voordeel, dat bij overplaatsing te velde, op expeditiën, enz., de man nu geeue overtollige bagage met zich zal hebben te slepen, waardoor hij op onnoodige onkosten zal gejaagd worden, terwijl de troep veel spoediger marsch vaardig is en tal Yan reclames geschrijf en moeite worden voorkomen. Om verder over dit onderwerp uit te wijden, acht ik onnoodig. Mochten er andere bezwaren bestaan, die het door mij geopperde denkbeeld in den weg staan, dan kunnen die volgens mijne meening slechts van administratieven aard zijn, zooals trouwens met alle veranderingen op dat gebied voorkomende het geval is. Zijn die zwarigheden eenmaal overwonnen, dan kan het niet anders of de admini stratie zal met de voorgestelde wijziging veel vereenvoudigd worden. .Tuist nu de aandacht van het Legerbestuur in het bijzonder op de kleeding der manschappen gevestigd is en tal van wijzigingen, zoowel wat stoffage, snit, enz. betreft reeds daarin gebracht zijn en nog voor de deur staan, achtte ik het oogenblik geschikt deze losse gedachten, m. i. niet van gewicht ontbloot, onder de aandacht van hen te brengen, die meer bevoegd zijn daarover een oordeel uit te spreken Semarang3 Augustus 1886. M.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1886 | | pagina 303