310
of Padang aangekomene dwangarbeiders door hem in ontvangst ge
nomen en naar behoefte bij de le of 2e afdeeling ingedeeld.
Tot het jaar 1877 waren door den civielen en militairen bevel
hebber slechts dan dwangarbeiders aangevraagd, wanneer er gebrek
aan transportmiddelen ontstond. Toen het getal van 3000 dwang
arbeiders echter reeds geruimen tijd overschreden was, bleek het
dat in gewone omstandigheden dus wanneer de troepen niet ageer
deneene geregelde maandelijksche aanvulling van 300 man, later
zelfs van 400 man, noodzakelijk was, om het korps op zijne sterkte
te houden. Met de grootste inspanning gelukte het echter niet,
meer dan 250 man per maand te zenden en dan nog waren daar
onder dikwijls vele invaliden. Het is gebeurd dat 14 dagen na
aankomst te Atjeh van een transport dwangarbeiders ruim 40 °/0
was overleden, geëvacueerd of in het hospitaal opgenomen.
Moesten de tr oepen ageeren, dan bleek de behoefte aan transport
middelen natuurlijk zooveel te meer. Een duidelijk voorbeeld van
het alsdan benoodigde geven ons de tochten, in 1878 en 1879 in
de XXII Moekims ondernomen.
"Voor den tocht in Juli 1878 waren te Oleh-Karang, Pager Ajer
Missigit en Lambaroe vivresdepots opgericht, elk voor 1000 man
gedurende eene maand en was op die plaatsen tevens reserve-munitie
opgelegd. Had dit reeds veel van het transportwezen gevorderd,
toen den 23en Juli de operatiën aanvingen, kwam daarbij natuurlijk
de behoefte aan koelies voor de ageerende colonnes. Bij deze co
lonnes, te zamen sterk 83 officieren, ruim 2000 man infanterie, 1
bergbatterij, 1 compagnie mineurs, eskadron cavalerie, benevens
administratief en geneeeskundig personeel, waren 1126 dwangarbei
ders als volgt ingedeeld
Staf.6
infanterie (1)345 (transport van kookgereedschap
en reserve-munitie)
(1) Per compagnie infanterie waren toegestaan voor het dragen der kookketels 8
en voor 50 reserve-patronen per man 12 koelies. De overige wapens en diensten
waren bij de infanterie in voeding en hadden dus niet voor kookgereedschap te zorgen.