312
woud werden, wierpen nagenoeg allen hunne vrachten weg, zwom
men de rivier over en verdwenen. De proef werd niet herhaald.
De op 20 Augustus invallende regens beletten weldra alle verdere
operatiën. Toen in het laatst van 1878 de verwachting bestond dat
zij weder spoedig zouden kunnen worden voortgezet en het materiaal
aan dwangarbeiders nagenoeg uitgeput scheen, daar de aanvulling ver
van voldoende was, vroeg de bevelhebber boven de totaal aanwezige
3600 dwangarbeiders een lOOOtal vrije lieden aan, om in de behoefte
aan transportmiddelen te voorzien. De commandant van het leger
bepaalde in December 1878, dat deze 1000 koelies zouden worden
genomen uit het korps vrije geniekoelies, hetwelk ten spoedigste weder
met dat getal zoude worden aangevuldhet laatste geschiedde reeds
in den loop van Januari 1879.
Den 23en Maart 1879 werd de veldtocht hervat, waartoe uit Anak
Galoëng 3 colonnes oprukten; Tjoet Bada was het eerste, Indrapoeri
het tweede object. De geheele macht was sterk ruim 1500 man
infanterie, 1 bergbatterij, eenige cavalerie en genietroepen benevens
administratief en geneeskundig personeel; daarbij waren 1340 dwang
arbeiders en 464 vrije geniekoelies als volgt ingedeeld
Staf6
infanterie288 (kookgereedschap en reserve-munitie)
cavalerie30 (grassnijden)
artillerie36 (idem)
mineurs100 (reserve-uitrusting)
intendance1150 (vivres, enz.)
hoofdkwartier50
geneesk. dienst144 (ambulances).
Materieel en munitie der bergbatterij werden geheel door paarden
vervoerd.
Evenals in Juli 1878 waren per compagnie infanterie 20 koelies
toegestaan voor transport van kookgereedschap en reserve-munitie en
droeg elk man voor 2 dagen hard brood en zoutvleesch bij zich.
Gedurende den gedwongen stilstand der operatiën was te Anak
Galoëng een groot stapel- en doorvoermagazijn ingericht om als depot
voor de colonnes te dienen. Aldaar waren gestationneerd 300 dwang
arbeiders en koelies, benevens 75 pikolpaarden voor den aanvoer van