316
Mr- ziet dus dat van de 1123 dwangarbeiders der intendance
slechts 301 voor den transportdienst beschikbaar werden ge
houden, waarbij echter niet moet worden vergeten dat de 71 koelies
voor de verpleging der pikolpaarden en de 92 op de vivresprauwen
ook rechtstreeks aan den transportdienst ten goede kwamen, zoodat
het geheele aantal daarvoor beschikbaren 464 wordt. Op 1 Sep
tember 1876 vinden wij aangeteekend (1), dat van de 2986 presente
dwangarbeiders op dien dag beschikbaar waren
voor den transportdienst naar de verschillende posten. 768
bij de pikolpaarden162
op de laadprauwen 134,
zoodat de nuttige kracht ten behoeve van den transportdienst op
dien datum bedroeg 1064 dwangarbeiders. De verhouding was er
dus nog niet op verbeterd.
In een inspectierapport van 1 Maart 1878 trof ik verder de vol
gende op deze zaak betrekkelijke cijfers aan
sterkte 1® afd. (diverse werkzaamheden) 45 mand. 821 dw.
Van de gedetacheerden op de posten bevonden zich 44 mandoers
en 645 dwangarbeiders in de liniën en de overigen op de kust-
posten; eerstgenoemden werden ook voor een deel voor transport
dienst gebezigd. Schatten wij dit deel op een derde, wat ongeveer
juist zal zijn, en rekenen wij van de 1° afdeeling nog een 150tal
mede, welke bij de pikolpaarden en prauwen dienst deden, dan
komen wij op een lOOOtal dwangarbeiders, die werkelijk voor den
transportdienst werden gebezigd, althans daarvoor beschikbaar waren.
In den regel kan men dus zeggen dat slechts ruim '/3 gedeelte
van het geheele aantal voor den eigenlijken transportdienst werd
gebezigd, welke verhouding alleen bij operatiën op groote schaal, door
verzameling van alles wat elders maar eenigszins gemist kon worden,
gunstiger werd. Zoo waren b.v. in het laatst van 1878, toen men
2e (transportdienst)24
3e (ged. op de posten en zieken) 78
600
1289
Totaal 147
2710
(1) H. F. Meijer „Atjeh van 26 December 1875 tot 4 September 1876", Inleiding
bladz. 45.