328
dienden tot het vervoer van vivres en goederen in en nabij Kota
Radja en van daar naar de drie hoofdposten in de liniën, Lambaroe,
Tjadé en Pakan Badakdaartoe bevonden zich te Kota Radja 8 en
op elk der genoemde posten 2 karren, welk aantal voldoende werd
geacht. Yoor gebruik elders waren de wegen nog niet in voldoend
goeden staat.
Op het voorbeeld der intendance werden door de genie te Atjeh
ook eenige karren vervaardigd, welke met succes gebezigd werden
tot aanvoer van grint op de wegen; het model was dat der Bataviasche
transportkar.
In het laatst van 1878 werden voor de intendance nog 25 karren
met tuigen van Batavia gezonden, welke echter van slechte con
structie waren, zoo dat zij na kortstondig gebruik uit elkander lagen.
Door den bevelhebber werden daarop 25 andere gevraagd, volgens
het door de genie aangemaakte model, doch met minder spoorbreedte.
Yan dat model werden in 1879 te Batavia 50 stuks vervaardigd
voor den prijs van f 90 per kar. Zij voldeden uitstekend.
In den regentijd van 1878 moest de bevelhebber het gebruik van karren,
behalve van broodkarren, verbieden, wegens de groote moeielijkheid
om de in dbn slappen grond aangelegde wegen goed te onderhouden.
O lifan ten.
Onder de te Atjeh gebezigde lastdieren verdient melding te wor
den gemaakt van de olifanten.
Sedert 1875 had het bij het Indisch legerbestuur een punt van
overweging uitgemaakt, of bij het transportwezen van dit leger ge
bruik zou kunnen worden gemaakt van olifanten, evenals dit met
goed gevolg bij het Britsch-Indische leger geschiedt. Alvorens tot
het nemen van proeven over te gaan, werden vooraf in Britsch-Indië
alle mogelijke inlichtingen omtrent deze dieren ingewonnen, welke in
1877 leidden tot een voorstel van het legerbestuur om een zestal
olifanten in Siam aan te koopen. Eerst in 1880 ging de Regeering
echter tot den aankoop over. Te Perak werden daartoe door onzen
consul te Penang, vier olifanten met twee jongen voor den prijs van
f 2854 aangekocht.
Een der olifanten stierf kort na den aankoop. De overigen